259 mijnkaartprojecties en wat er mee samenhangt als een gesloten geheel behandelde. Zonder twijfel heeft de auteur hiertoe een ge slaagde poging gedaan in de hoofdstukken II en III. Beginnende bij de mathematische grondslagen komt hij via de afleiding van de benodigde formules tot de verschillende projectie methoden, in gebruik bij de mijnmeetkunde. Hiervan worden voor- en nadelen en toepassingsmogelijkheden uitvoerig besproken. Ten slotte behandelt de schrijver nog verschillende onderwerpen in verband met de keuze van beschrijving, kleur en te gebruiken symbolen. De opzet van het geheel is volkomen nieuw. Dr. Haibach heeft er naar gestreefd en is er ook in geslaagd, de stof zo te behandelen, dat de gebruikelijke projectiemethoden op het horizontale en verti cale vlak niet langer de basisprojecties zijn, maar behandeld worden als een bijzonder geval van de algemene projectie op een hellend vlak (in Duitsland'bekend als „Flachriss"). Om tot dit doel te ge raken zijn uiteraard ingewikkelder formules noodzakelijk. De schrijver is zich hiervan bewusthij is echter van oordeel, dat men hieraan in de praktijk wel zal wennen. Het is echter mijns inziens de vraag of men in gebieden met overwegend vlakke of halfsteile ligging van de lagen gemakkelijk tot deze toepassing zal komen. Dit is in die gevallen te omslachtig, hetgeen uiteraard niets afdoet aan de juistheid van de formules of methoden. De systematische opbouw biedt in ieder geval het voordeel, dat men een overzicht krijgt van de bestaande mogelijkheden. Hoofdstuk IV bestaat uit twee delen nl. tekenhulpmiddelen en het vermenigvuldigen van tekeningen en kaarten. In het eerste deel, dat opmerkelijk goed aan de vorige hoofdstukken aansluit, passeren achtereenvolgens de revuevervaardiging, eigenschappen, behandeling, beschrijving van tekenpapier, plastische tekening dragers en plexiglas voor cartografische doeleinden. Voorts worden hierin o.a. behandeld', de coördinatograaf, teken machines, de planimeter en de affinograaf. Een aparte paragraaf is gewijd aan de hulpmiddelen voor het vervaardigen van ruimte voorstellingen in de mijnbouw. In het tweede gedeelte van dit hoofdstuk wordt een zeer uit gebreid overzicht met beschrijving gegeven van alle reproduktie- en vermenigvuldigingstoestellen, die voor de mijnmeter direct of indirect van belang kunnen zijn. Van hoofdstuk V trekt vooral de bespreking van het gebruik van nomogrammen in de mijnmeetkunde de aandacht. Hoewel de omvang (75 blz.) van dit onderdeel dit niet zou doen verwachten, is de opzet m.i. toch iets te eenvoudig gehouden. Waar de eerste schrijver de algemene projectiemethode zo systematisch en weten schappelijk behandelt, steekt de behandeling van de nomografie in dit opzicht wel erg af. Gelukkig vergoedt het grote aantal voor beelden veel. Groottebepaling en inhoudsberekening, alsmede enige beschou-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1957 | | pagina 41