keurig onderzoek moeten worden onderworpen, alvorens zij op de
nieuwe kaarten worden geschreven. Hij wijst op een artikel van
Lindenstruth (44), waarin deze mededeelt dat in Hessen een
officieel voorschrift bestaat, dat de namen pas na onderzoek door
de Rijksarchivaris van Hessen op de nieuwe kaarten mogen worden
overgenomen.
Zulke maatregelen, zegt Dorn, hebben tot gevolg, dat de
aandacht van de vakgenoten opnieuw op de veldnamen wordt
gericht. Overal waar de gewenste regeling nog niet officieel is
voorgeschreven (dit kan Nederland zich voor gezegd houden!)
behoort het tot de taak van de landmeter-deskundige van een
ruilverkaveling er zorg voor te dragen, dat de namen op de nieuwe
kaarten volledig en op de juiste plaats (cursivering van mij) worden
aangebracht. Natuurlijk kan men van de landmeter niet verlangen
dat hij zich in alle mogelijke oorkonden gaat verdiepen om de
betekenis van de veldnamen te verklaren. Daar ontbreekt hem
meestal de tijd en de gelegenheid voor. Maar veel kan reeds worden
bereikt, wanneer hij direct bij het begin van de ruilverkaveling aan
dit onderwerp zijn aandacht schenkt.
Daarbij gelieve men te bedenken, dat er op vele plaatsen weten
schappelijke onderzoekers zijn, die zich met de verklaring van de
veldnamen bezig houden. Deze personen zullen de speurende
landmeter gaarne raad geven en hem naar litteratuur verwijzen
die op dit onderwerp betrekking heeft, terwijl ook historische ver
enigingen en in het bijzonder de Rijksarchieven belangrijke in
lichtingen kunnen bieden. Op deze manier zal het hem mogelijk
zijn in de loop van de uitvoering van de ruilverkaveling een juist
inzicht te verkrijgen in de betekenis van een groot aantal veldna
men.
De lokale kennis en het verstaan van het dialect zullen hem waar
devolle diensten bewijzen. De namen zal hij niet mogen wijzigen
als hij er niet diep van overtuigd is, de betekenis ten volle te hebben
begrepen. Dorn verklaart dan verder, dat hij als landmeter-
deskundige van een ruilverkaveling, van het begin af zijn aandacht
op de juiste schrijfwijze en het behoud van de veldnamen heeft
gericht. Zowel van de leider van de „Flurnamenforschung" van
de historische vereniging van Fulda, als van de Rijksarchivaris
van Marburg, heeft hij veel raad en opheldering ontvangen.
Tenslotte zegt hij, dat de landmeter-deskundige van een ruil
verkaveling, die meestal lange jaren in een bepaalde streek werk
zaam is en daarbij het dialect goed leert kennen, beter dan wie ook
in staat is, de veldnamen te verklaren. Bij deze laatste zin zet ik
alvast een vraagteken.
Voor de volledigheid vermeld ik nog een tweetal naamsverkla
ringen in 1925 (45) en in 1926 (46) nogmaals een.
In 1927 geeft een landmeter een voorbeeld uit de praktijk van
een foutieve naam op een kaart. (47)
In 1928 vinden we een aanvulling van Dorn op zijn artikel
287