288 van 1925 (48), waarna in 1932 (49) nog een tweetal naamsverkla ringen worden medegedeeld. Göbel (50) vindt in 1932, dat de landmeter een grote verant woordelijkheid draagt bij het inschrijven van de nieuwe namen op de kaarten. Geen wonder dat het ruilverkavelingsbureau van Düsseldorf reeds tientallen jaren geleden de ambtenaren op de zorgvuldige behandeling, speciaal wat de schrijfwijze betreft, heeft gewezen. Het verklaren van de veldnamen vindt hij vaak erg moeilijk, daar men niet alleen over nauwkeurige lokale kennis moet be schikken en het plaatselijke dialect moet verstaan, maar tevens taalkundig, historisch en landbouwkundig geschoold moet zijn en op de hoogte van rechtshistorie en streekgeschiedenis. Niemand beheerst al deze wetenschappen. Blumenberg (51) merkt in 1933 op, dat in de laatste tijd het wetenschappelijk onderzoek van de veldnamen, ook door land meters, meer op de voorgrond is getreden. In 1934 horen we een landbouwkundige stem. (52) De landmeters en cartografen mag men, volgens Rohkam (53), niet alléén de schuld geven inzake de vele voorkomende foutieve namen. Nadat reeds vroeger in het volk het begrip voor en de zin van de betekenis van de veldnamen verloren was gegaan, is het niet billijk, alle schuld op het hoofd van de landmeters te stapelen. In 1933 verschijnt van de hand van de Duitse landmeter J. Scholze (54) een boekje, waarin hij een groot aantal namen verklaart. Hij erkent dat de landmeters vele namen uit onkunde foutief hebben geschreven, doch zeker hebben zij niet minder fouten gemaakt dan de taalonderzoeker bij het verklaren, zo beweert hij. In elk geval moet men de landmeter toegeven dat, toen met de opmeting voor het kadaster een begin werd gemaakt, nauwelijks iets over de grote betekenis van de veldnamen bekend was. Enige jaren later doet hij mededeling over de betekenis van de veldnamen als wegwijzers voor prehistorische astronomie en geschiedenis. (55) In 1940 schrijft de landmeter Ziegler (56) een artikel over het onderzoek van veldnamen. In 1955 houdt Scholze (57) een pleidooi voor het opnemen van „Flurnamenforschung" als verplicht studievak voor de land meter. Hierdoor zal deze beter in staat zijn namen te verklaren; thans is zijn kennis daarvoor vaak onvoldoende. Finsterwalder (58), als taalkundige, is het hier niet mee eens. Naamsverklaring, zo zegt hij m.i. terecht, blijve een zaak van de taalkundige. In hoofdstuk I is al gewezen op de grote betekenis, die het hoofd van de Beierse ruilverkavelingsdienst, H. Gamperl, hecht aan het behoud van de veldnamen. Hij merkt op (59), dat het aantal percelen door de ruilverkaveling belangrijk kleiner wordt. Vele veldnamen zullen dus moeten vervallen. Daar een groot aantal namen van zeer jonge datum is en vaak zonder betekenis, is dat niet zo erg. Men moet er dus voor zorgen, dat de namen, op welker

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1957 | | pagina 18