279
enige aandacht worden besteed aan België en f rankrijk. Tenslotte
volgt een overzicht van de stand van zaken in Nederland.
De toepassingen van de toponymie (namen van wegen en water
lopen, boerderijnamen) zullen in hoofdstuk III aan de orde worden
gesteld.
In hoofdstuk IV wordt een nabeschouwing gegeven; achteraan
is de in deze scriptie verwerkte litteratuur opgenomen.
HOOFDSTUK I
DE BETEKENIS EN HET NUT VAN DE TOPONYMIE
De naamkunde, onomastiek, of onomatologie, is de wetenschap
die zich bezig houdt met de studie van de eigennamen. Deze wordt
weer onderverdeeld in plaatsnaamkunde of toponymie en persoons
naamkunde of antroponymie. (12)
De term toponymie is waarschijnlijk afkomstig van G. K u r t h.
Deze schrijft in 1885:
Toponiemen zijn plaatsnamen in ruimere zin, aardrijkskundige
of geografische namen. Ze kunnen worden onderverdeeld in:
terreinnamen en plaatsnamen. De terreinnamen vallen uiteen in:
veldnamen, bosnamen en waternamen.
Om de veldnamen is het ons in deze studie hoofdzakelijk te
doen. Men spreekt ook wel van land-, akker-, bodem-, terrein-,
landerij-, of perceelsnamen, maar mede door de belangwekkende
studie van Schönfeld (14) komt het gebruik van het woord
„veldnamen" meer in zwang. Terwijl de term „veldnaam" steeds
ook de woeste gronden omvat, was dit met het Engelse field-name
aanvankelijk niet doch later wel het geval. In Duitsland spreekt
men van „Flurnamen", in Frankrijk van „lieux-dits". (15)
Leenen (16) merkt op, dat de naamgeving een onderdeel is van
de taalkundige bedrijvigheid van de mens. Namen, bepaaldelijk
eigennamen, zijn ontstaan uit de noodzaak de dingen ook indivi
dueel te erkennen en te onderkennen en tevens uit het genot de
dingen te ver-beelden, in dit geval met de middelen die de taal
tot onze beschikking stelt. Voor het denkend en dromend wezen
dat de mens is, was de naamgeving niet alleen een eis van het leven,
maar tevens een spel, een kunst van vernuft en fantasie en taal
vaardigheid. Men kan ze als de eerste aanloop én van wijsbegeerte
én van woordkunst beschouwen. Oorspronkelijk was een naam
dus niet een teken zonder meer, zoals de kerf in de stok, maar had
hij ook be-tekenis, zei hij iets van de naamdrageriedere naam was
aanvankelijk een bijnaam, d.w.z. een zinrijke vondst, geen wille
keurig opplaksel.
Lang voordat één mens er aan dacht, zegt Naarding (17)»
Comme la science des noms de lieux n'a pas encore de nom, et qu'elle
n'aétédésignéejusqu'a présent que par des composés lourds et barbares,
tels que onomastique locale, onomatologie, etc., je propose, sauf meilleur
avis, le terme de toponymie. (13)