techniek wederkerig zo op elkaar af te stemmen, dat uit beide, een
harmonisch geheel ontstaat.
De vraag is nu in welk stadium van vervolmaking we verkeren,
in hoeverre de nieuwe H.T.W. tot die vervolmaking iets heelt
bijgedragen en wat er moet gebeuren om het kadastrale nirwana
te bereiken. Daartoe dienen we te weten, welke rol beide elementen
in het geheel dat we kadaster noemen, spelen, eventueel zullen
behoren te spelen. Om dit op te sporen zullen we ons eerst moeten
bezinnen op inhoud en betekenis van het kadaster.
Aan een definitie van het kadaster waag ik me nauwelijks.
Het Nederlandse kadaster is een teboekstelling door de overheid
van het grondbezit, of iets nauwkeuriger, van de betrekkingen
tussen de objecten en de subjecten van dat bezit. Om deze be
trekkingen te kunnen registreren, is het nodig te weten wie de sub
jecten en welke de objecten zijn. De aanvankelijke doelstelling
van het kadaster (een precieze verdeling van de grondbelasting
naar de grootte die de waarde bepaalt van de objecten)
eiste een tamelijk nauwkeurige bepaling van de objecten. Daartoe
heeft men de techniek, in dit geval de landmeetkunde, te hulp
geroepen. En zo ontstonden twee registratiemiddelen, de registers
en de kaart. Bij de opzet van het kadaster was de techniek uit
sluitend gericht op het totstandkomen van de kaart. Voor de
registratie was deze voldoende. Zij gaf de relatieve ligging van de
objecten weer en was voldoende voor de groottebepaling. De af
beelding van de objecten waren de kadastrale percelen. Aan de
afbeelding gaf men een nummer, het kadastrale nummer. Object
van de registratie waren ten slotte de nummers van de percelen
(de door lijntjes omsloten en van andere afgescheiden gedeelten
van de kaart, het blad)
Aan het feitelijke object werd nauwelijks meer gedacht. Dit was
a.h.w. geabstraheerd en had als zodanig slechts betekenis voor de
grondbelastingregistratie.
De schakel realiteit-registratieobject werd verwaarloosd, wat
o.m. blijkt uit het feit, dat men de verzamelingen cijfermateriaal,
het veldwerk, na het gereedkomen van de kaarten vernietigde.
Toen men inzag, dat deze boekhouding moest worden bijgehouden,
wilde de billijkheid bij het belastingheffen niet in het gedrang
komen, ging men volgens hetzelfde beginsel te werk. Hierbij
speelde de hulpkaart, die de mutaties in de kaart weergeeft, de voor
naamste rol. Het kadaster is dus wat de weergave van de objecten
betreft in principe een grafisch kadaster, een kaartkadaster. Dat
reeds spoedig na de voltooiing van het kadaster aan het cijfer
materiaal een grotere betekenis is gehecht, is een zuiver interne
aangelegenheid; de wet geeft daartoe niet de minste aanleiding.
Maar de wetgever maakte het de vervaardiger van ambtelijke
voorschriften wel gemakkelijk. Na in art. 9 van de Wet op de
Grondbelasting bepaald te hebben, dat de metingen, nodig voor de
uitvoering van de bepalingen van de wet, door een Rijksambtenaar
23