24 worden verricht, geeft hij in art. 10 de administratie plein pouvoir: „De metingen geschieden en de uitkomsten daarvan worden in de kadastrale stukken opgenomen overeenkomstig voorschriften, door onze Minister van Financiën vast te stellen". Een uitvloeisel hiervan is de I.K. en min of meer ook de H.T.W., al draagt deze niet zuiver het karakter van een voorschrift. De wetgever heeft deze materie van zo weinig belang geacht en dat is ze misschien ook wel, juist van het standpunt van de belastingwetgever be keken dat hij de uitwerkingsvoorschriften toevertrouwde aan de Minister, hetgeen er op neerkomt, dat ze intern-kadastraal kunnen worden vastgesteld, althans opgesteld. Voor alles geldt natuurlijk dat men daarbij niet in strijd komt met de wet. Bij de samenstelling van de I.K. heeft men naar mijn mening niet vol doende de mogelijkheden uitgebuit. Sinds de invoering van het kadaster is de maatschappij aan dit instituut steeds meer eisen gaan stellen, eisen waaraan het uit hoofde van zijn karakter nauwelijks kan voldoen, maar waaraan het tracht zoveel mogelijk te voldoen. Zijn taak werd al spoedig zeer verzwaard toen het burgerlijk recht een beroep ging doen op zijn perceelsaanduiding. Maar daarmede veranderde het karakter van het kadastrale perceel niet, gelijk de heer Joosten in zijn artikel „De groei in betekenis van de kadastrale aanduiding in de loop der jaren", opgenomen in dit tijdschrift, jg. 1954 (blz. 289), zeer terecht opmerkt. Geheel in overeenstemming met de hier boven geschetste betekenis van kadastraal perceel en kadastraal nummer is dan ook zijn o.m. op de artikelen 9 en 13 van het K.B. van 8 augustus 1838 gebaseerde uitspraak: „Uit het voorgaande blijkt wel, dat men in de vermelding van de kadastrale aanduiding niet meer heeft willen zien dan een onderscheidingsteken in de be tekenis zoals b.v. het huisnummer van een woning, waarbij dus in een voorkomend geval aan de omschrijving van de grenzen van een perceel in de akte meer waarde moet worden toegekend dan aan de lijntjes op de kaart, die voor de grondbelasting de grenzen voorstellen". Hiermee zijn we tevens terecht gekomen bij het grote probleem, dat van de grenzen der percelen. Kadastraal-fiscaal is er geen probleem. In dit opzicht zijn de grenzen datgene wat de kaart als zodanig aangeeft. Dit is meer dan voldoende. En bij de uitoefening van zijn taak als aanduider van de objecten, als weergever van het hoofdonderscheidingsteken, heeft het kadaster in wezen met grenzen niets te maken. De moeilijkheden ontstaan eerst als de maatschappij meer van het kadaster gaat vragen. Het enige instituut dat zich met grenzen van rechten op de grond bezig houdt is het kadaster. En de zakelijk-rechthebbende, die, wat de grenzen van zijn onroerende zaak betreft, met moeilijkheden te kampen krijgt, zal zich in de eerste plaats tot dit instituut wenden, zelfs moeten wenden, omdat hem geen andere middelen ter beschikking staan.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1958 | | pagina 26