29 seren). De nauwkeurigheid waarmee geïdealiseerd wordt hangt, alweer volgens de handleiding, af van de aard der terreindetails. Hier zijn we op een punt gekomen waar ik de auteurs niet geheel meer kan volgen. Stelt de handleiding het niet zo voor, dat ten slotte de graad van nauwkeurigheid der idealisatie direct afhankelijk is van de limitatie Dit blijkt o.m. uit hetgeen volgt. De idealisatie- nauwkeurigheid hangt nauw samen met de waarde van de grond; hoe geringer deze is hoe minder de belangstelling van de recht hebbenden voor een grensaanduidingzij zullen de grens ruim voldoende (men kan ook lezen met voldoende nauwkeurigheid) aangeduid achten door b.v. een heg. En toch volgt dan de uit spraak, dat bij limitatie nimmer van nauwkeurigheid sprake kan zijn. De bron van alle ellende schuilt m.i. in de onverschillige (on nauwkeurige) grensaanwijzing. En nu rijst bij mij de vraag of er inderdaad een dergelijk ver band behoeft te bestaan tussen het idealiseren en het limiteren. Welk terreindetail ook als grens is aangewezen, bij het kiezen van zijn mathematisch model zal de landmeter toch tot een bepaalde lijn komen. Door dit proces ontstaat de kadastrale grens, die op het moment van de overgang naar het abstracte eenduidig is. De aard van de terreindetails kan op dat kiezen van zijn model niet de minste invloed uitoefenen. Of deze nu bestaan uit een sloot (waarvan de landmeter het midden moet realiseren) of uit spijkerkoppen in houten piketten, altijd zal het één lijn zijn, die het resultaat van de idealisatie is. Spreekt men in dit geval van nauwkeurigheid, dan is het de landmeter die hier fout is geweest. En men mag toch wel aannemen, dat hij zijn mathematisch model goed kiest. Maar stel al het geval, dat hij ten slotte tot een lijn komt, die niet precies het midden van de sloot is, of niet volstrekt het midden van een als grens aangewezen heg vormt, wat doet zulks aan het resultaat af De geringe belangstelling van de aanwijzers, die zich uit in het aanwijzen van een heg of sloot als grensscheiding, geeft de land meter automatisch het recht het met het kiezen van zijn mathe matisch model niet al te nauw te nemen. Maar heeft hij eenmaal gekozen, dan is er voor het kadaster geen ontkomen meer aan. Dan is die abstracte grens voor het kadaster de grens. En nu de realisatie, het omgekeerde proces. Wat kan gereali seerd worden? Uitsluitend datgene wat abstract is en dat is die geïdealiseerde grens. Dit betekent, dat wat eenmaal tot kadastrale grens is verklaard, alleen voor realisatie in aanmerking komt. En dat is maar één lijn. De landmeter van het kadaster komt in deze gedachtengang slechts de bevoegdheid toe de kadastrale grens uit te zetten. De nauwkeurigheid^daarvan wordt niet bepaald door de standaardafwijkingen d en d, doch enkel door de standaardaf wijking di (Ad en d,). Men kan mij tegenwerpen, dat dit alles een zekere graad van waarheid zou bevatten, indien de praktijk niet anders was. De

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1958 | | pagina 31