geving die direct of zijdelings in verband staat met het kadaster, in hoofdzaak gericht is op het kadaster als belastinginstituut en dat, zodra men er civielrechtelijk mee in aanraking komt, de wet zwijgt, al heeft de administratie getracht zo goed en zo kwaad als dat ging het instituut tevens dienstbaar te maken aan het stelsel der specialiteit. Nog altijd is het zo, dat de kadastrale metingen ambtshalve worden uitgevoerd op een tijdstip dat soms jaren na de overdracht van een gedeelte van een kadastraal perceel valt, en dat op dat ogenblik de belanghebbenden worden uitge nodigd hun nieuwe grens aan te wijzen. Dat de belangstelling voor die grens dan sterk getaand is, valt niet te verwonderen. Het kadaster loopt achter de feiten aan, heeft niets in de hand, is afhankelijk van de instelling der belanghebbenden, al heeft het een klein administratief stokje achter de deur staan. En toch eist de eigenaar van datzelfde kadaster, dat het hem op een gegeven ogenblik ondubbelzinnig zegt waar hij aan toe is, en ziet hij er de autoriteit in. Wordt het dan niet de hoogste tijd, dat de wetgever het kadaster meer zeggenschap geeft Reeds zou veel gewonnen zijn indien werd voorgeschreven, dat de meting aan de overschrijving moet voorafgaan. Ik kan hier niet te ver op ingaan, maar wel kan ik dit zeggen, dat dan de meeste problemen (technische en administratieve) waarmee de kadasterambtenaar dagelijks worstelt, zouden zijn opgelost. Dan zou ook een stap gedaan zijn in de richting van een eigendoms kadaster, vooral indien tevens de aanwijzing van de grenzen verplicht werd gesteld. Indien dan de meting direct in de kaart wordt ver werkt en de nieuwe percelen nummers krijgen, heeft die kaart ook een andere betekenis gekregen. Zij is dan het bewijsstuk geworden, dat aan de wettelijke eis tot meting vooraf is voldaan. En in het overgeschreven stuk blijkt zulks uit het gebruik van het nieuwe nummer. Sommigen Uwer zullen opmerken, dat dit systeem veel overeenkomst vertoont met het in sommige landen gebruikelijke meetbriefstelsel. Dat is zo, doch met dien verstande dat hier de kadastrale kaart met het veldwerk de plaats van de meetbrief innemen. De wetgever zou nog verder kunnen gaan en de aanwijzer kunnen verplichten een bepaalde lijn aan te wijzen, m.a.w. hem grotendeels belasten met de idealisatie. Dan bestond er voor de landmeter geen twijfel meer (als die ooit bestaan heeft). Hij zowel als de belanghebbende waren dan gebonden aan die lijn. Dit zou weer tot gevolg hebben dat we, hoewel niet uitdrukkelijk door de wet bepaald, toch meer de richting opgingen van een positieve grensvastlegging in het kadaster, dus wat we kunnen noemen een eigendomskadaster. De consequentie zou dan ook zijn, dat in geval van realisatie de landmeter geen keus had. Het zou er dan althans in de praktijk op neer komen dat hij de grens, zoals deze was geïdealiseerd, weer concretiseerde. Ik heb gemeend van deze gelegenheid gebruik te moeten maken 3i

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1958 | | pagina 33