33
te geven en ook is weer het realiseren afhankelijk van hun daden.
En de opvatting is nu eenmaal, dit komt in de H.T.W. duidelijk tot
uiting, dat de burger vrij moet zijn. Is hier in feite niet sprake van
misbruik van recht Mag het kadaster hier niet tussenbeide komen
door als administratief orgaan zich aan zijn formele regels te houden
De algemene opinie schijnt helaas te zijn, dat een ambtelijk orgaan
dat niet mag.
Hermetingen
In het bovenstaande zijn deze niet ter sprake gekomen. Alles
wat ik tot nu toe opmerkte had betrekking op de bijhoudings-
metingen. Hoe ik over hermeten denk, heb ik destijds trachten
uiteen te zetten in mijn rapport, uitgebracht op het N.L.F. congres
in 1954. Ik wil daarom kort zijn. Het doel van hermeten is het
verkrijgen van betere kadastrale kaarten, waaronder we dan
meestal moeten verstaan, als ik het goed begrepen heb, kaarten op
grotere schaal, doch vooral van betere kwaliteit wat de inhoud
betreft (de gebiedsveranderingen in juridische zin).
Over dit onderwerp wordt in 1 van hoofdstuk IX van de
Handleiding het volgende gezegd: „Men zij zich bewust, dat de al
dan niet grafische bij houding niet onbeperkt lang kan worden
voortgezet, wil de nauwkeurigheid op een bepaald peil gehandhaafd
blijven. Dit is enerzijds te wijten aan de idealisatie- en spelings
afwijkingen en de afwijkingen van meting en kaartering, ander
zijds aan ingrijpende veranderingen in de maatschappelijke struc
tuur van bepaalde streken, waardoor grensafscheidingen met vaak
geringere idealisatie- en spelingsafwijkingen ontstaan. In dit laatste
geval kan door het vigerende rechtsstelsel in Nederland een nume
riek of grafisch vastgelegde kadastrale grens meer of minder sterk
gaan afwijken van de overeenkomstige grens van zakelijke rechten
en daardoor gevaar lopen maatschappelijk irreëel te worden. Wat
de zuiver grafische werkmethode betreft, door de onderzoekingen
van Haasbroek is het wel zeker, dat na zekere tijd het kaarteerblad
aan nauwkeurigheid inboet en wel vnl. door het insluipen van per
soonlijke fouten bij de kaartering; men zie N. D. Haasbroek,
Onderzoek naar de nauwkeurigheid waarmee men met passer en
transversaalschaal (resp. piquoir en biseau) kan kaarteren en
uitpassen, T. v. K. en L. 1952, blz. 3. Het is dan ook waarschijnlijk,
dat na verloop van tijd moet worden overgegaan tot hermeting met
delimitatie en idealisatie, in het ene gebied eerder dan in het andere.
Men vergelijke de beschouwingen door Tienstra aan dit probleem
gewijd (J. M. Tienstra, Gedachten over vernieuwing van het
Kadaster, T. v. K. en L. 1940, blz. 224).
Hieruit blijkt weer in de eerste plaats welk een belangrijke rol,
ook naar de huidige opvattingen, de kaart in het kadastrale bestel
vervult. Evenals in de Inleiding gaat deze voorop. De metingen
zijn secundair en dienen slechts om de kaart met de daaruit blijkende
onderlinge ligging van de perceelgrenzen samen te stellen.