3» (37.5 2,9 p)d (225,5 2,9 p)d y7gulden/ha/] aar. pi Nu worden de beste verhoudingen: oppervlakte (in ha) p verhouding L c afmetingen (in m) o,5 5,8 29,3 X I71 1,0 5-7 41,8 x 239 2,0 5,3 61,4 X 326 4,0 4,8 91,2 X 438 8,0 4,1 139 x 523 10,0 3,8 162 x 627 16,0 3,2 223 X 715 De hierboven genoemde oppervlakten liggen inderdaad in de orde van grootte, zoals in de ruilverkavelingen algemeen voorkomt. De uitkomsten liggen echter bij kleinere verhoudingen dan die van Prummel. Hellinga en Maris hebben echter meer kostenfactoren in hun berekeningen opgenomen dan Prummel. Volgens de mededelingen van Van der Werff geeft Huser in Zwitserland op, dat de breedte nooit kleiner mag zijn dan 1/10 van de lengte, omdat een perceel dat in de lengte geploegd wordt, in de breedte moet kunnen worden geëgd. Waarschijnlijk denkt hij dan aan kavels met een vrij grote oppervlakte. Van der Werff komt tot de conclusie, dat de meningen zijn verdeeld, maar dat een per ceellengte van ca. 200 m aanvaardbaar wordt geacht. Neemt men dan een minimumbreedte van 1/6 van de lengte, dan krijgt men percelen van 200 m x 30 m 60 are. Dat men algemeen percelen zonder geren prefereert, behoeft geen verder bewijs. De verwezenlijking van dit verlangen zal in de praktijk steeds bevorderd moeten worden. Vruchtwisseling. Van der Werff schrijft: ,,Op het normale ge mengde landbouwbedrijf wordt de grond in de regel in 6 a 7 per celen bouwland en een groter of kleiner complex weiland gebruikt. Deze percelen vormen dan met elkaar één of meer kavels, men kan ook zeggende kar els worden samen in 6 a 7 percelen bouwland en een complex weiland onderverdeeld". De wijze van onderver delen wordt echter niet nader uitgewerkt. Bij de nazorg van ruilverkavelingen is de verdeling van de gewassen over de kavels van essentieel belang. Wanneer men na de toedeling alle gewassen op één kavel moet verbouwen, wordt van de mogelijkheden die de nieuwe situatie biedt, dikwijls niet op de meest juiste wijze gebruik gemaakt. Wanneer men in een ruilverkaveling weet te bereiken, dat het bouwland van een grondgebruiker in een aaneengesloten blok komt te liggen, dan zal hij zeker moeten overgaan tot een vast bouwplan. In de Noord-Oostpolder staat men voor het zelfde probleem en

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1958 | | pagina 40