39
daar zijn de bouwplannen, zoals beschreven door De Wolf
zeker op hun plaats. Ook bij de nazorg van ruilverkavelingen zal
aan bouwplan en vruchtopvolging veel aandacht moeten worden
besteed. Alleen op die wijze is het mogelijk de bodemvruchtbaar
heid op zo hoog mogelijk peil te brengen en te houden en bodem-
ziekten te voorkomen. Na de ruilverkaveling Hedel-Ammerzoden
is men doorgegaan met een zeer eenzijdige bietenteelt. Nu zijn
daar zeer vele bouwlandpercelen besmet met het bietencystenaaltje.
De voordelen van een weloverdacht bouwplan worden steeds meer
aanvaard. Uit de mededelingen van Jones (1954J blijkt, dat hier
over ook internationaal niet veel onenigheid behoeft te bestaan.
Wil men dit systeem volgen, dan houdt dat in, dat men het
bouwland verdeelt in een aantal even grote percelen, die dan alle
dezelfde vruchtopvolging krijgen b.v. in de eenvoudigste vorm:
ie jaar
2e jaar
3e jaar
4e jaar
perceel A
perceel B
perceel C
perceel D
Bieten
Granen
Aardappelen
Granen
Granen
Bieten
Granen
Aardappelen
Aardappelen
Granen
Bieten
Granen
Granen
Aardappelen
Granen
Bieten.
Dit houdt echter in, dat men het bouwland moet kunnen verdelen
in een aantal even grote percelen, die dan elk een ander gewas
krijgen. Daarin zitten echter consequenties voor de afmetingen
van de kavel. Op bedrijven met weinig bouwland zal men in het
algemeen overgaan tot het indelen in vier percelen. Bij een in
deling in drie percelen krijgt men dikwijls zeer eenzijdige vrucht
wisselingen. De ervaring leert, dat op de kleinste bedrijven het
meest wordt gezondigd tegen de regels van "een gezonde vrucht
wisseling. Waar men de wettelijk toegestane hoeveelheid aard
appelen wil telen, verdient wat meer bouwland en een indeling in
zes percelen de voorkeur. Op kleine bedrijven zal men dus meestal
komen tot een indeling in vier, vijf of zes percelen. De wenselijke
perceelsgrootte bepaalt nu de optimale kavelgrootte.
De bouwlandkavel. Een perceel dat te kort is, geeft te veel ver-
liestijden bij het wenden op de wendakker. Bij bewerking met
tractoren vormen te lange percelen geen problemen meer. Het is
echter ook bij ploegen met paarden niet aangetoond, dat het ver
moeide ploegpaard de perceelslengte moet bepalen. Om te kunnen
nagaan, welke kavelvorm ongewenst is, moeten we een norm stellen
welke perceelslengte we te kort vinden. We kunnen b.v. zeggen dat
150 m de kortst toelaatbare lengte is, maar we prefereren 200 m.
De praktijk vindt een perceel niet gauw te smal. In vele streken
met overwegend kleinbedrijf ligt het bouwland op smalle akkertjes.
Wanneer we niet als eis stellen, dat men overdwars moet kunnen
eggen, behoeven uit het oogpunt van efficiënte werkmethoden