In dat geval ontstaat echter het verlangen naar een (verhard?) pad om de achterste percelen te bereiken, wanneer de situatie niet zo is, dat die gemakkelijk toegankelijk zijn. De maximaal toelaatbare kavellengte wordt beperkt door de toelaatbare perceelsbreedte en het vruchtwisselingsschema aan tal percelen). In de bijgevoegde grafiek (figuur i) is het resultant van deze gedachtengang weergegeven. Bij vier percelen van mini maal 20 m breed wordt de minimale kavelbreedte 80 m. Iedere kavelbreedte wordt weergegeven door een lijn door de oorsprong. Wanneer men als minimale perceelsafmeting 20 X 150 m wil aanhouden, kan men nooit kavels bouwland vormen die kleiner zijn dan 1,20 ha. Dit is ook weergegeven op de bijgaande grafiek (figuur 1). De parabolische lijn door de oorsprong geeft de vierkante kavels weer voor b l. Omdat de lengte per definitie groter is dan de breedte, beschouwen we alleen het deel van de tekening boven deze lijn, waar l b. Omdat als eis gesteld werd, dat de percelen langer zullen zijn dan 150 m, gaan we uit van een kavel, waar ook l> 150 m. De ondergrens is bereikbaar van 0 1,20 tot 0 2,25 ha. Gaan we nu uit van een perceelsbreedte van ten minste 20 m, dan worden de mogelijkheden begrensd door de lijn b 80 m (vier percelen). In het gebied tussen b 150 en b l zijn perceelsmdehngen mogelijk als in de N.O.P. en de Wieringermeer, waar men de be werkingsrichting dwars op de lengterichting van de kavels heeft. Stellen we onze eisen wat hoger, nl. een perceelslengte van minstens 200 m en een breedte van 30 m, dan krijgen we een soortgelijk beeld. Op bedrijven met weinig bouwland zal men over het algemeen genoegen nemen met een indeling in vier percelen. Wanneer er wat meer bouwland is, prefereren wij echter zo spoedig mogelijk over te gaan op zes percelen, omdat dit meer mogelijkheden geeft voor een gezonde vruchtwisseling. Daarom hebben wij bij een indeling in vier of vijf percelen geen grotere kavellengte geaccep teerd dan 300 m. Wanneer de kavellengte 300 m wordt, is de oppervlakte bouwland al minstens 3,60 ha en dan beginnen wij de voorkeur te geven aan een indeling in zessen. Er is geen reden om aan de indeling in zes percelen ook een dergelijke limiet te stellen. Wanneer men twee percelen achter elkaar gaat leggen, wordt de kavellengte ten minste 400 m. Zo komen we dus tot de gedachte, dat een kavellengte van 300 tot 400 m minder gewenst is voor bouwlandkavels van minder dan 6 a 7 ha. Een indeling met de percelen achter elkaar is ook niet overal aan te bevelen, hoewel dit in bepaalde situaties een goede oplossing kan geven. We moeten dan dus zeggen, dat men kleine bouwlandkavèls van minder dan 6 a 7 ha in de regel niet langer moet maken dan 300 m, maar als men ze toch langer maakt, dan ook meer dan 400 m. Dit is in figuur 2 weergeven. 4i

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1958 | | pagina 43