56
K
u
P5
r7 r6 (0,866) m1
rb r3{o,5) »h
(0,5) p2 p5 (0.8529) Byi
(0,866) (34 (0,5) =Pl
K »h (o,5) =y3 1o h >3 ri
K h (0,866) S3 q6 q-a qi r9 r5
(0,1504)= Si |j 4i
(0,5) P2 ?7 ?s ''7 ^8
"12 rJ3
?1 ?8 G f8
a3 Pi Ps
a2 a4 P2 Pi
(0,9848)=^ (0,1737) a2 (0,1737) =cr3 (0,9848)
Pl
P2
(0,1737) =Ï2
(0,9848) s2
?0
mü
°i
Yi
K (0,866)
^2
Ï2
82 P3 (0,5)
«5
Ï3
i8«j
i8«2
<5
CO
1 H
i852 i8c!
"12 (0.5)
7)3 (0,866)
i8c2
Een rekenvoorbeeld volgt hieronder; het betreft een randonder-
zoek van de Wild T3, Nr. 12267, uitgevoerd op 25 april 1956.
De metingen zijn in overeenstemming met de bovenstaande
formules uitgevoerd in volkomen regelmatig verspreide randstan
den, nl. o°, 5°, io°, 1750. Dit is in afwijking van het meet-
schemavan Heuvelink (dat niet geheel regelmatig is), teneinde ook
de tussen de gradenstrepen voorkomende deelstrepen in de meting
te betrekken. Intussen is er, gezien de moderne wijze van rand-
verdelen, geen reden meer anders te meten dan in volkomen regel
matig liggende randstanden. Wel is het aan te bevelen de hoek oc
minstens één randdeel te laten verschillen van een vijfvoud graden,
teneinde te voorkomen dat eenzelfde streep meermalen in de meting
voorkomt.
Gaat het om een decimale randverdeling, dan dient gemeten te
worden in randstanden die een bedrag van gr verschillen,
met afwijkingen die, evenals bij de sexagesimale verdeling, niet
groter mogen zijn dan het interval tussen twee randstrepen.