io8 Ik sprak zo even over het spoor dat de Heer Stoorvogel zou hebben nagelaten. Uiteraard tekent zich dit in de adspirantentijd nog niet blijvend af, al werden op enkele plaatsen wel' voetafdrukken gevestigd van een tijdelijk karakter. Zo b.v. bij gelegenheid van de opmeting van een varkenswoning c.a., toen de ook in die tijd al voortvarende adspirant blijkbaar niet kon wachten tot zijn in de (laten we maar zeggen) modder vastgezogen schoen vrij kwam en hij de niet-geschoeide voet net iets te vlug met moeder aarde in aanraking bracht. Maar ik dwaal af, ik wilde U iets vertellen over de gang van zaken bij de kadastrale dienst zo omstreeks 1915, toen het personeel van wat in de oude instructie genoemd werd ,,het kunstmatig ge deelte", dit in tegenstelling tot ,,de boekhouding", nog uitsluitend bestond uit landmeters en tekenaars, allen rechtstreeks staande on der de leiding en bevelen van de (veelal in een andere standplaats zetelende) ingenieur-verificateur. Van meetarbeider-ambtenaar was in die tijd nog geen sprake, zij het ook dat ik het mogelijk acht, dat in Amsterdam reeds toen een of twee „voorlopers" van de hui dige generatie werkzaam waren. In het algemeen was het zo, dat de landmeter zich voorzag van twee z.g. „kettingtrekkers", waar mede hij enkele dagen per week te velde ging. Het laat zich horen, dat voor deze hulp niet beschikt kon worden over het neusje van de zalm en ik zal niet de uitdrukking vergeten van een grond eigenaar, die aanvankelijk weigerde het personeel toe te laten om dat hij „die bolsjewieken niet op zijn terrein wilde hebben". Er is wel wat veranderd op dit gebied! En werkelijk niet alleen voor wat het uiterlijk aanzien betreft. Kon die vroegere „bolsje wiek" niet anders doen dan de ketting trekken, de huidige, in be hoorlijke uniform geklede meetarbeider kan de landmeter heel wat werk uit handen nemen, en als nog niet overal het volle profijt ge trokken wordt van het kennen en kunnen van de meetarbeider, voorzover dit logischerwijze tot diens taak kan worden gerekend, is dat, uitzonderingen natuurlijk daargelaten, niet de schuld van de meetarbeider. En als we nu eens naar het kantoor gaan en eens zien welke werk zaamheden de tekenaar in die, laten we maar zeggen oude, tijd ver richtte. In hoofdzaak tekende hij kadastrale kaarten en we moeten ons hierbij wel voorstellen, dat de mechanische reproduktie van onze plans toen nog in de kinderschoenen stond. Van een enigszins betekenende assistentie van de landmeter bij de kadastrale toe passing van zijn metingen was eigenlijk geen sprake. Aan het kan toor waar ik mijn eerste landmetersjaren doorbracht, beperkte deze assistentie zich tot het vervaardigen van kopie veldwerk op de licht- spiegel en het schrijven van de staat 75. Minuutveldwerk (het doordruksysteem vond nog geen toepassing) en hulpkaart werden voor 100% door de landmeter vervaardigd en ook de jaarlijkse bij werking van de bijbladen was iets, waar de tekenaar niet aan te pas kwam. Niet helemaal onbegrijpelijk trouwens, indien we er

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1958 | | pagina 10