io9
ons rekenschap van geven, dat de opleiding van tekenaars toen zeker
niet op het huidige peil stond en dat pas de in 1939 ingestelde ge
centraliseerde opleiding aan het Centraal Teken- en Opleidings
bureau daarin een afdoende verbetering heeft gebracht. Alleen ver
betering Is er wellicht toch ook iets waardevols verloren gegaan
Ik zou op de laatste vraag niet graag ontkennend antwoorden. De
vroegere tekenaar moge in de meeste, misschien beter in vele ge
vallen, niet de aangewezen man geweest zijn om te kaarteren of
grootten te berekenen, hij moge geen begrip gehad hebben van
coördinaten, het waren veelal virtuozen in het hanteren van trek
pen en penhouder en talloos vele van onze oude plans zijn daarvan
een blijvend getuigenis. Niet altijd economisch verantwoord? Och
neen, hun werkwijze zou in de huidige tijd zeker niet meer passen.
Wij hebben haast en werken zoveel mogelijk met behulp van sja
blonen. Maar of latere generaties met evenveel bewondering de
scheppingen van deze tijd zullen bezien als wij die uit het verleden,
waag ik te betwijfelen.
Er is wel wat veranderd! In het oog springend, althans voor de
oude generatie, is het verschil tussen de aanblik die de kantoren
van onze dienst en dit geldt zowel voor de bewaringen als voor
de landmeetkundige dienst in de aanvang van deze eeuw boden
en de wijze waarop ze er heden ten dage uitzien. Laat ik voor
zichtigheidshalve zeggen „uit kunnen zien". Want mogelijk is er
hier of daar nog een bureau aan te wijzen, dat niet met zijn tijd
is meegegaan en waar nog altijd ook verkeerde zuinigheid als grote
deugd beschouwd wordt, waar vloerbedekking nog altijd ont
breekt, waar ambtenaren werken in een unheimische omgeving,
die door haar kilheid afbreuk doet aan de lenigheid der vingers
zowel als aan de soepelheid van de geest. En dat is niet alleen geens
zins nodig, het wordt ook bij de hogere dienstleiding als ongewenst
gezien, getuige de akkoordverklaring op elk redelijk voorstel tot
verbetering.
Ik heb zo straks gezegd, dat het mijn bedoeling was een, zij het
ook zeer summier, overzicht te geven van het wel en wee van onze
dienst in de laatste halve eeuw, waarbij meer de gedachte voorzit
de verschillen te belichten tussen het „voorheen" en „thans", dan
dat ik er op uit wil zijn de gang van zaken van „toen" en van
„nu" op zichzelf te bezien.
De voor mij onvergetelijke Zijlstra zei eens tegen me: „Vroeger
hadden we het ook wel druk, maar het was toch anders dan tegen
woordig" en ik kan hem hierin volgen, je kreeg als jong landmeter
een standplaats toegewezen, je kreeg een brief van de I.V. met ver
melding van de namen der gemeenten die je voor je rekening had
te nemen en je kon min of meer ongestoord je gang gaan. Zo ge
middeld éénmaal in de maand werd ik opgeschrikt door een op
dracht particulier werk, maar dat was dan ook nagenoeg de enige
storende factor. Ik herinner me niet in die eerste twee jaar ook
maar één bijzondere opdracht te hebben ontvangen; samenwerking