der registratie zijn toevertrouwd geworden". Aldus de Minister van Financiën in de voordracht voor een benoemingsbesluit, waarbij hij, om aan deze z.i. ongewenste toestand een einde te maken, de landmeter ie klasse L. A. C. J. van Aken voordroeg voor een be noeming aan het departement, als wordende hij hiervoor bijzonder geschikt geacht wegens zijn ervaring en het feit, dat hij van zijn jeugd af bij het kadaster werkzaam was geweest (K.B. van 8 december 1855, nr. 54). Bij K.B. van 17 september 1859, nr- 60 volgde de benoeming van Van Aken tot ingenieur-verificateur. Hij schijnt een zeer bekwaam man te zijn geweest. De eerste hermetings- voorschriften van 1863 zijn van zijn hand; aansluiting van de her meten plans aan de „Meetkunstige Beschrijving" werd hierin voor geschreven. Otto Gleuns heeft hiervan in zijn „Archief voor het Kadaster" (1874) op blz. 3641 melding gemaakt door het publiceren van enige brieven. Ook de praktijkopleiding en de examens voor land meter werden in zijn tijd beter geregeld: de adspiranten moesten voortaan hun geschiktheid voor de eigenlijke velddienst bewijzen. Voor betere bezoldiging van de landmeters is door Van Aken zeer geijverd. Reeds in 1865 kwam hij te overlijden, 54 jaar oud. Zijn opvolger aan het departement was de landmeter 2e klasse A. Bevers, die bij K.B. van 13 maart 1865, nr. 65, tot landmeter ie klasse werd benoemd en aan het departement werkzaam werd gesteld. In de voordracht werden dezelfde argumenten als in het benoemingsbesluit van Van Aken gebezigd. Bij K.B. van 22 mei 1866, nr. 35, kreeg Bevers de rang van ingenieur-verificateur, maar behield hetzelfde traktement (f 2000.'s jaars). Hij heeft een bijzonder moeilijke tijd beleefd, want omstreeks 1870 kwam het kadaster sterk in de publieke belangstelling te staan, vooral toen een wetsontwerp voor een nieuwe wet op de grond belasting werd ingediend. In de debatten in de Tweede Kamer werd herhaaldelijk gewezen op de tweeledige taak van het kadaster (fiscaal en juridisch) en vooral hierop, dat veel kaartmateriaal slecht was of op te kleine schaal getekend, waarom hermeting dringend nodig werd geacht en voorts, dat ook vele tenaamstel lingen verbetering behoefden. Zo wenste bij de behandeling door de Tweede Kamer van de Wet op de Grondbelasting in haar vergadering van 28 maart 1870 (Handelingen He Kamer 1869/70, blz. 1192) de heer Begram in deze wet „een bepaling die zekerheid geeft, dat ongebouwde eigen dommen van particulieren in het belang van de administratie niet eigenmachtig en zonder hunne medewerking op een andere naam kunnen worden overgebracht". De Minister van Financiën Van Bosse antwoordde hierop (blz. 1193) „dat er bezwaar bestaat om in deze wet bepalingen te brengen, die eigenlijk te huis behoren in een verzameling van wetsbepalingen omtrent het kadaster en de bevoegdheid daarbij aan particulieren en de administratie toege- 121

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1958 | | pagina 23