verwijst naar de hypothecaire registers en de kadastrale plans van die registers de onmisbare grondslag vormen, de zorg voor die re gisters en voor het kadaster een deel van de taak van de Minister van Justitie behoort te vormen. Het hiertegenover gestelde in de Memorie van Beantwoording heeft de Kamer niet kunnen overtuigen; het wetsontwerp is door de Minister teruggenomen en dientengevolge is ook het meer genoemde K.B., waarvan het tijdstip van inwerkingtreding reeds bij een nieuw K.B. was uitgesteld, ten slotte ingetrokken. In de vergadering van 19 december 1876 (Handelingen He Kamer, blz. 683) kwam het onderwerp wederom ter sprake. Het Tweede Kamerlid Van den Berch van Heemstede nodigde ander maal de Minister van Financiën uit een wetsontwerp in te dienen, regelende de kadastrale werkzaamheden in verband met de hypo thecaire boekhouding. Men wenste dat er iets zou gebeuren. Minister Van der Heim erkende zelf (blz. 684)„De dienst van het kadaster is sedert jaren „en souffrance"; zij behoort op een goeden voet ge regeld te worden", nadat hij tevoren had uitgeroepen: „Kunnen wij dan ook op dit gebied nimmer iets tot stand brengen Moet altijd alles worden uitgesteld of afgekeurd?" Om formele redenen stemde de Kamer nochtans een later aangebrachte verhoging van een begrotingspost inzake de kadastrale dienst af (blz. 685) en na het indienen van een wetsontwerp voor een suppletoire begroting van Hoofdstuk VII B, dj. 1877, dat vooral uitbreiding van metend personeel en van de I.V.'s beoogde, ontstond opnieuw een uitvoerig debat. In de memorie van toelichting werd in de eerste plaats ver betering van de kadastrale kaarten voorgestaan. In de vergadering van de Tweede Kamer van 25 april 1877 hield Mr. H. J. Smidt (later Minister van Justitie) een zeer breed op gezette rede over het kadastrale vraagstuk. Hij achtte daarbij het in de afdelingen uitgesproken verlangen naar een wettelijke regeling van het kadaster „alleszins gerechtvaardigd" (Handelingen He Kamer 1876/7, blz. 1235), waarbij hij tevens een lans brak voor het aanstellen van een technisch hoofdambtenaar, die bekend was met de volle omvang van al de geodetische en administratieve werk zaamheden van het kadaster. Deze hoofdambtenaar zou moeten zijn een technisch hoofd van al de ambtenaren en van de gehele zaak! De hoofdgebreken van het kadaster waren volgens de heer Smidt voornamelijk te wijten aan de fouten, telkens door het be stuur begaan. Hij staafde dit met vele voorbeelden (blz. 1236). „Indien er een technisch hoofd van deze gewichtige tak van staats dienst, met behoorlijke invloed op de loop van zaken, ware geweest, dan zou vermoedelijk ook voorkomen zijn de min gewenste toestand, waarin de administratie van het kadaster gebracht is." Dat het besluit van 5 december 1875 was ingetrokken, achtte de heer Smidt een grote winstde gehele boekhouding van kadaster zowel als van hypotheken diende z.i. onder beheer van de hypo theekbewaarders te blijven. Het denkbeeld, belichaamd in het ge- 123

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1958 | | pagina 25