I2Ö eindelijk het gevaar in en voegde aan het Hoofdbestuur een tech nisch hoofdambtenaar toe, ter behandeling van de kadastrale aan gelegenheden. Van dit oogenblik af teekent zich wel geen herstel, maar toch bestrijding van het kwaad. Men kreeg een geopend oog voor den treurigen toestand, en al was deze, door de verkeerde richting die de administratie sedert circa 30 jaren genomen had, niet onmiddel lijk en geheel te verhelpen, men zag nu toch in dat men op een dwaalspoor was geraakt en wat zegt het reeds véél, wanneer iemand, die 30 jaren blind was weder ziet!" Na de debacle met het reeds meermalen genoemde, weer inge trokken, K.B. van 5 dec. 1875, wilde de Minister toch wat doen aan het kadaster, waarover zo van alle kanten geklaagd werd. Aller eerst werd het toezicht op de landmeters versterkt. Op 1 januari 1877 kwamen er 11 Ingenieurs-verificateur en voorts wilde men de verbetering van het kadaster (hermeting) krachtiger dan voorheen ter hand nemen. Het aantal landmeters werd uitgebreid, hun be zoldiging wat verbeterd. Wel waarschuwde de Minister, dat de drang naar de betrekking van landmeter niet groot was: „Er zullen nog jaren verloopen voordat zich jongelieden uit den eenigzins beschaafden stand daartoe aanmelden". Dit was tijdens de ver gadering van de Tweede Kamer van 25 april 1877, waar weer veel over het kadaster werd gezegd; een wettelijke regeling ervan achtte men wederom „allezins geregtvaardigd". Veel is er tijdens het inspecteursschap van Van Steenbergen veranderd. Het is opmerkelijk dat iedere keer, dat er een wet in behandeling kwam, die met het kadaster in verband stond, er over de toestand van het kadaster ernstig werd geklaagd. Zo was het bij het ontwerp betreffende de vernieuwing van de bestaande hypothecaire inschrij vingen. Van vele te vernieuwen hypotheken zou de herinschrijving slechts met veranderde kadastrale perceelsomschrijving kunnen worden bewerkstelligd en men vreesde dat opgave van het oor spronkelijk bezwaarde onroerend goed met thans gewijzigde kada strale kenmerken niet accuraat zou kunnen geschieden, tot nadeel van de hypothecaire crediteuren. In verband daarmede drong het Tweede Kamerlid Godefroi in de vergadering van 28 mei 1878 weer aan op wettelijke regeling, althans in de hoofdtrekken, van de hypothecaire en kadastrale boekhouding. Hij zei o.a.„En daar mede zou niet anders geschieden, dan dat eene belofte vervuld werd die reeds bij de behandeling van het ontwerp van ons Burger lijk Wetboek in 1825 werd gedaan. Toen reeds zeide Van Crom- brugghe, lid der commissie van redactie van de Nationale Wet geving (en men weet, dat de leden dier commissie in de Tweede- Kamer waren de officiëele woordvoerders der Regering) dat het nieuwe stelsel zal worden georganiseerd „par une loi ultérieure d'exécution". Toen reeds werd dus die uitvoeringswet beloofd. Die belofte mag, dunkt mij, na verloop van zooveel jaren, wel eens

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1958 | | pagina 28