128 inzake het hierbovenvermelde wetsontwerp nr. 135 (wijziging be groting hoofdst. VII B dj. 1876) zo kernachtig werd geponeerd: „Het kadaster behoeft verbetering niet allereerst uit een fiscaal oogpunt, maar in het belang van de veelzijdige diensten die het overigens moet bewijzen". Vooral op hermeting, maar dan sneller en op groter schaal dan sinds omstreeks i860 was geschied, werd aangedrongen, ook in de Tweede Kamer. De regering was het hier mee wel eens, doch gelastte geen aanpak in het groot van dit om vangrijke werk. Ook ontbraken voorschriften die rekening hielden met de vooruitgang in de wetenschap der geodesie en in de her- metingstechniek en die zodanig waren, dat zij een gelijkvormige uit voering verzekerden voor het gehele land. In de eerste uitgaven van de Algemeene Instructie voor de Ambtenaren van het Kadaster van 1869 en 1871, tijdens Bevers' bewind tot stand gekomen, zijn wat voorschriften voor de „buitengewone velddienst" opgenomen; die van 1877 en 1900 bevatten een paragraaf over „hermeting van gemeenten of van gedeelten van gemeenten". De inspecteur Van Steenbergen heeft geijverd voor betere her- metingsvoorschriften, die rekening hielden met de in Pruisen ont wikkelde methoden inzake driehoeks- en veelhoeksmeting op de grondslag van de methode der kleinste vierkanten. In 1898 werd aan de gezamenlijke ingenieurs-verificateur van het kadaster door de Minister van Financiën de opdracht verstrekt, nieuwe voorschriften voor de hermetingen samen te stellen; resul taat hiervan was de eerste Handleiding voor de technische werk zaamheden van het kadaster van 1902. Nadat in 1879 de Rijkscommissie voor Graadmeting en Water passing was benoemd, die een nieuwe algemene triangulatie over het gehele land uitvoerde, ontstond langzamerhand de mogelijk heid de kadastrale hermetingen aan te sluiten aan het coördinaten stelsel van de Rijksdriehoeksmeting. Van hermeten op grote schaal is echter geen sprake geweest. Het promotiebeleid voor de landmeters bleef zeer onbevredigend. Men hield strak vast aan de bij de begroting toegestane aantallen landmeters der eerste, tweede en derde klasse. Slechts als er plaats kwam door ontslag of overlijden was opschuiving mogelijk. Wel waren er vrij veel adspiranten aangenomen om aan de verbetering van het kadaster meer kracht te kunnen bijzetten, doch zij moesten vaak jaren wachten alvorens tot landmeter te worden aangesteld. In 1887 creëerde men in plaats van een afdoende salarisvoorziening voor allen, een nieuwe categorie landmeters, die der 4e klasse, die slechts weinig beter werd gesalarieerd dan de adspiranten. Aan het bestaan van deze sterk onderbetaalde groep landmeters is pas in 1900 een einde gemaakt, toen alle klassen werden opge heven en er voortaan slechts één categorie landmeters bestond. Sinds 1891 zijn bij het kadaster ook tekenaars en boekhouders werkzaam, twee categorieën vaste ambtenaren, de ene voor hulp bij het landmeetkundige werk, de andere voor het beheer van de

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1958 | | pagina 30