182
dat een helder en juist beeld geeft van de situatie op ruilverkavelings-
gebied in Frankrijk, Nederland en België, een uitspraak die we
voor vele buitenlandse studies lang niet altijd voor onze rekening
zouden durven nemen.
De Leeuw verdeelt zijn uitgebreid werk in drie delen:
I over bodemversnippering,
II over ruilverkaveling,
III bijvoegsels.
Eerst gaarne iets over dit laatste deel. Na een opsomming van
de wettelijke voorschriften in Frankrijk, Nederland en België en
de volledige Belgische Ruilverkavelingswet, volgt een indruk
wekkende litteratuurlijst van maar liefst 30 bladzijden. Een register
van trefwoorden besluit het geheel.
Om de ingewijden enig idee ervan te geven hoever de dorst naar
kennis van de auteur zich uitstrekte noem ik uit de lijst:
S. Koenen, Inleiding tot de landhuishoudkunde, J. F. Jansen,
De Woningwet, Staring, Huisboek voor de landman, alle werk
stukken voor de ingenieursstudie over ruilverkavelingsonderwerpen,
de notulen van alle vergaderingen van de Centrale Cultuurtechnische
Commissie met cultuurconsulenten en landmeters.
Deel I geeft o.a. hoofdstukken over het karakter van de bodem
versnippering, over voor- en nadelen ervan en over de stand van
de bodemversnippering in Frankrijk, Nederland en België.
In deel II behandelt de schrijver de historie, de ruilverkaveling
bij overeenkomst, de ruilverkaveling uit kracht van de wet, en de
financiële aspecten, terwijl zijn beschouwingen over ruilverkaveling
als zelfstandige wijze van eigendomsverkrijging tegenover ont
eigening zeer speciaal onze aandacht vragen.
Wanneer ik een persoonlijk bezwaar tegen het werk zou willen
noemen, zou dit zijn, dat bij een indeling in hoofdstukken en onder
delen van hoofdstukken de indeling in 680 paragrafen de over
zichtelijkheid niet bevordert. Tenslotte zou ik enkele kleine tekort
komingen willen noemen ten aanzien van de Nederlandse toestanden,
die ik niet geef om de vinger op een wonde plek in dit werk te
leggen, maar meer om de schrijver de gelegenheid te geven deze
kleine omissies te zijner tijd nog eens te verbeteren, en ik wil
besluiten met dit uitstekende werk van harte aan te bevelen bij
alle belangstellenden.
Op blz. 123 zegt de schrijver: „de nieuwe indeling moet niet in
de ruilverkavelingsovereenkomst worden opgenomen, want bij
de overeenkomst beslist men alleen over het principe". Voorzover
mij bekend wordt in de overeenkomst w e 1 de nieuwe indeling
opgenomen en wordt deze in de akte slechts in onderdelen gewijzigd.
Blz. 152 (par. 287). Schrijvende over de toedeling aan openbare
lichamen zegt De Leeuw: „De ontvangen gelden worden in de
ruilverkavelingskas gestort, wat dus aan allen ten goede komt".
Deze zin is wel in overeenstemming met het 3e lid van art. 13 van