i go
dan in het Wageningse kon ontwikkelen, wakkerde deze belang
stelling in allerlei opzichten aan.
De tijd was rijp voor de N.L.F., waar de landmeetkundige
problemen in de ruimste zin genomen, buiten vakbelangen om,
tot ontwikkeling konden worden gebracht.
Naar mijn mening is het juist geweest dat de al eerder gepoogde
concentratie, alles binnen de Vereniging voor Kadaster en Land
meetkunde te brengen, niet gelukt is. K. en L. had een eigen sfeer.
De Vereniging voor Civiel-landmeters een andere. Deze moest de
kans krijgen zich op eigen wijze te ontwikkelen om als gezonde
persoonlijkheid naast zijn oudere en wijzere broer te kunnen staan.
Een broer, en niet een kind. Dat zag de oudere broer, in zijn wijs
heid, dan ook in en vandaar de vruchtbare samenwerking inde N.L. F.
Intussen kwam de Vereniging van Civiel-landmeters hoe langer
hoe steviger op haar benen te staan. Wij kunnen ons dit niet beter
aanschouwelijk maken dan ons de gestalte van de voorzitter uit
deze jaren duidelijk voor de geest te halen, de heer De Boer.
Woorden zijn dan overbodig.
De oorlog werd ingegaan met een gunstige kaspositie. Een
vooruitziend bestuur stelde daarom voor over het jaar 1941 geen
contributie te heffen. Maar de massa was weer eens eigenwijs en
het geld stroomde binnen. Om er toen het beste van te maken werd
een theodoliet gekocht.
Tezamen met de penningmeester, de heer Wytema, werd in de
bezettingstijd een ondergrondse strijd geleverd tegen het opdringen
van het Nederlands Arbeidsfront. Het spel om de verenigingspot
werd tot 1944 met succes volgehouden, toen was er zelfs voor de
heer Wytema geen ontkomen meer aan.
De theodoliet kwam in een safe van het N.A.F. terecht, waar
hij na de oorlog door de heer De Boer werd ontdekt. Hij deed
daarna nog goede diensten.
De oorlog kwam ten einde en evenals op zovele gebieden was
dit het begin van een nieuwe ontwikkeling.
In verschillende opzichten dringt wat meer ruimtegevoel door
in de kringen der landmeters. Had men voor de oorlog voornamelijk
het oog gericht op het vervullen van een functie in Nederland en
de toenmalige koloniale gebieden, nu ging men bovendien de
wereldmarkt, voor wat betreft de behoefte aan landmeters, bestu
deren. Aan deze eerste verkenningen en aan de door noeste vol
harding verkregen resultaten is een naam verbonden die ik eigenlijk
niet hoef uit te spreken, omdat dit niet anders zou betekenen dan
het oplossen van een vereffeningsvraagstuk met evenveel waar
genomen grootheden als er onbekenden zijn. Voor degenen, die
minder thuis zijn in de vereffeningstechniek wil ik dan toch de
oplossing geven. Hij heet Koeman. Ik vermoed dat verschillende
van Uw leden, die dank zij hem hier niet aanwezig kunnen zijn,
vandaag nog wel eens, evenals wij, een dankbare gedachte aan hem
zullen wijden.