Een feit van grote betekenis in de landmeetkundige wereld is
de instelling van de studie voor geodetisch-ingenieur aan de T.H.
te Delft. Het is niet zo dat de Vereniging van Civiel-landmeters
dit mag zien als resultaat van haar streven in het bijzonder. Met
gedachten aan een ingenieursopleiding in de verre toekomst hebben
vele vooruitstrevende figuren in de kadastrale wereld tientallen
jaren gespeeld. De ontwikkeling in die richting is ongetwijfeld
bevorderd door het koesteren van deze gedachten, maar meer nog
door de veranderde eisen die het maatschappelijk leven ging
stellen. In alle opzichten werd onze maatschappij hoger georgani
seerd en zoals bij de ontwikkeling van dier tot mens een steeds
toenemen van het leidende centrum, de hersenen, wordt geconsta
teerd, zo zal het hogere organisme dat onze maatschappij is geworden
en wordende is, slechts bestaan kunnen bij de groei van wetenschap,
van technische wetenschap en van wetenschappelijke techniek.
Dat bij het zich verheffen der landmeetkunde op dit hoge niveau
enkele personen in het bijzonder een rol hebben gespeeld, ligt
voor de hand.
Ik ben niet zo democratisch dat ik denk dat de massa het wel zal
uitvinden hoe het moet. Mensen met visie, die merkwaardig genoeg
toch nog wel eens op de plaats terecht komen waar zij die visie
kunnen realiseren, moeten de stoot geven.
Twee namen wil ik in dit verband in het bijzonder noemen:
Schermerhorn en Tienstra. De laatste die het denkbeeld uit
werkte, de eerste die er voor zorgde dat het niet voor altijd in een
la begraven werd. Ik meen dat Uw vereniging op deze dag, dit
ook voor de landmeetkundige wereld belangrijke feit, dankbaar
mag gedenken.
De studierichting is er. Studenten zijn er en er zijn geodetisch-
ingenieurs. Zij vonden de Vereniging van Civiel-landmeters en
gaven daaraan langzamerhand de naam van „Vereniging van Civiel-
landmeters en Geodetisch-ingenieurs". Dat het mooi klinkt kan
ik niet zeggen.
Dit werd hun gemeenschap. Maar daarnaast staat hun eigenlijke
werkkring, de dienst die zij aan de mensheid hebben te bewijzen.
Ik zou er op deze plaats op willen wijzen dat zij tekort schieten,
zelfs wanneer zij hun werk technisch feilloos verrichten. De techniek
is slavin. Het gevaar dat de slavinnen in onze maatschappij het
heft in handen nemen is niet uitgesloten. Een technische studie en
een technische werkkring behoren op het niveau van de heer en
meester te liggen, de mens die het evenwicht weet te bewaren
tussen de krachten die hij in handen heeft. Het is geen toeval dat
het juist wetenschappelijke werkers zijn die zich zorgen maken
over het willekeurige spel dat met atoomkrachten bedreven wordt.
Als mens is de academisch gevormde er verantwoordelijk voor dat
de mensheid haar weg naar harmonie kan vervolgen. Die weg werd
ingeslagen met het ontstaan der mensheid en wij allen hebben er
min of meer weet van hoe het vervolg heeft te zijn. Maar niet allen
igi