285
In dit verband moge ik even nader ingaan op de ontwikkeling
van de meting van de zwaartekracht. Zoals reeds gezegd, varieert
deze op aarde van ongeveer 977 tot 983 cm/sec2, welke eenheid,
naar Galileï, gal wordt genoemd. Voor de bepaling van de geoïde
is vereist, de verschillen in zwaartekracht tot op ongeveer 0,001 a
0,002 gal nauwkeurig te kennen, of, uitgedrukt in de eenheid
waarmede meestal wordt gewerkt, tot op 1 a 2 milligal nauwkeurig.
Zoals met vele fysische grootheden, zijn ook hier de verschillen
in zwaartekracht, de relatieve waarden, nauwkeuriger te bepalen
dan de absolute. Het internationale referentiestation, ten opzichte
waarvan de zwaartekrachtsverschillen worden gegeven, is Potsdam,
waar in 1906 door KÜhnen en Furtwangler de absolute waarde
van de zwaartekracht werd bepaald op 981274 milligal. Maar terwijl
de verschillen in zwaartekracht ten opzichte van dit station kunnen
worden gemeten met een nauwkeurigheid van ongeveer 3 milligal
ter zee en van enkele honderdsten milligals te land, twijfelt men nog
steeds aan de juistheid van de laatste twee cijfers van genoemde
absolute waarde van Potsdam. Hoewel men tegenwoordig lengte
zowel als tijd met een relatieve nauwkeurigheid groter dan 1 op
io7 kan meten, is men bij de meting van de versnelling van de
zwaartekracht in de afgeleide dimensie cm/sec2 nog niet toe aan
een relatieve nauwkeurigheid van 1 op io6. Uit absolute metingen,
die op het ogenblik in 14 laboratoria over de gehele wereld verspreid,
worden verricht, is reeds gebleken, dat de waarde van Potsdam
10 a 15 milligal te hoog ligt.
Belangrijker dan de absolute zwaartekracht, zijn voor de geodeet
echter de zwaartekrachtsverschillen. Tot enkele tientallen jaren
geleden werden deze verschillen steeds met behulp van slingers
bepaald. Deze methode is thans nog voor zeewaarnemingen in
gebruik. Maar voor stations te land, dus met een vaste opstelling,
heeft zich juist de laatste 20 jaren een ontwikkeling voorgedaan,
die zowel de snelheid als de nauwkeurigheid van het meten van
deze verschillen heeft verhonderdvoudigd. Het zijn de z.g. gravi-
meters, waarmede men in enkele minuten tijds tot op 0,01 milligal
nauwkeurig het zwaartekrachtsverschil t.o.v. een referentiestation
kan meten. Terwijl de slingers volgens het dynamische principe
werken, wordt bij de gravimeter het statisch principe toegepast.
Men bevestigt een massa aan een veer en het zwaartekrachtsverschil
wordt bepaald door het verschil in uitrekking van de veer.
Maar ook op zee heeft de gravimeter op tweeërlei wijze zijn nut
bewezen. Sinds enige jaren bestaat de mogelijkheid in ondiepe zeeën,
tot ongeveer 200 m diepte, het instrument met een kabel op de
bodem van de zee neer te laten en aan boord langs elektronische
weg te horizonteren en af te lezen. Vele landen zijn doende hun
gebieden langs de kust op deze manier gravimetrisch op te nemen
en ook Nederland werkt hieraan mede. In 1955 werd de zwaarte
kracht van enkele honderden punten, verspreid over de gehele
Noordzee, op deze manier bepaald.