288
berekend en de uitkomsten wijzen op een schietloodafwijking van
het centrale punt van de driehoeksmeting Amersfoort van enkele
seconden, terwijl ze bij de berekening van het Nederlandse drie-
hoeksnet gelijk aan nul werd gesteld. Reeds de uitkomsten van de
vereffening van het Europese driehoeksnet wezen in deze richting.
Ook een andere toepassing zou wenselijk zijn. Van de stations,
gelegen aan de uiteinden van een graadmeting, werden nog nimmer
uit zwaartekrachtsanomalieën schietloodafwijkingen berekend. En,
zoals we al zagen, hebben betrekkelijk kleine afwijkingen reeds een
grote invloed op de uitkomsten van de lange as van de ellipsoïde.
Zou dit inderdaad bij de bestaande graadmetingen geschieden en
zouden deze gravimetrisch berekende schietloodafwijkingen als
correctie worden toegepast, dan zouden waarschijnlijk de uitkom
sten van een halve lange as van de ellipsoïde niet zo ver uiteenlopen.
Eveneens bij de berekening van waterpasnetten gebruikt men
tegenwoordig de zwaartekracht. Gaat men bij een waterpassing
uit van het zeeniveau en meet men slag na slag over het vasteland,
dan bepaalt men hoogten in de dimensie centimeters-boven-de-
geoïde, dus boven een equipotentiaalvlak, ofwel niveauvlak.
Immers men stelt de vizierlijn van zijn kijker bij elke opstelling
van het instrument loodrecht op de richting van de zwaartekracht.
Daar de equipotentiaalvlakken op verschillende hoogte echter niet
evenwijdig lopen en daar de vlakken vooral in bergland soms een
erg onregelmatige vorm hebben, hangt het af van de weg die men
bij de waterpassing volgt, welke hoogte men, in lengtemaat uit
gedrukt, voor een bepaald punt vindt. Deze hoogte in centimeters
heeft men sinds korte tijd vervangen door de z.g. ,,cote géopoten
tielle" ik gebruik hier het internationale woord een grootheid
die het verschil in potentiële energie van een bepaald punt ten op
zichte van een referentie-niveauvlak aangeeft. Bij één zelfde niveau
vlak behoort één zelfde „cote géopotentielle" en een verschil tussen
twee bepaalde equipotentiaalvlakken wordt dus uitgedrukt door
een constant verschil in de ,,cote géopotentielle". Ze wordt ver
kregen door g d h te berekenen, dus de som van de produkten van
hoogteverschil (in lengtemaat) en de bijbehorende zwaartekracht.
Aldus vindt men, langs welke weg men ook waterpast, steeds
dezelfde „cote potentielle" voor een punt. Maar hiervoor dient men
de zwaartekracht van punt tot punt te kennen. Het Europese
waterpasnet wordt thans in zijn geheel in deze dimensie vereffend
en vele misverstanden omtrent hoogte zijn hierdoor uit de weg
geruimd. Als referentie-niveauvlak kiest men de geoïde en als
referentiewaarde van de zwaartekracht haar waarde op 45° breedte.
Ten slotte moge ik nog Uw aandacht vestigen op enkele meer
geofysische aspecten van gravimetrie en geodesie, namelijk op het
isostatische evenwicht van de aardkorst en op haar horizontale en
verticale bewegingen.