289
Reeds Bouguer kwam in 1749 bij zijn metingen aan de voet
van de Chimborazo tot de conclusie, dat de berg minder invloed op
de afwijking van de richting van het schietlood had dan hij uit de
massa volgens de wet van Newton berekende. Dit soort metingen
is in latere jaren, met steeds betere hulpmiddelen en methoden
herhaald, bijv. in 1774 door Maskelyne aan de voet van de Schie-
hallion in Pertshire, in 1849 door Petit in de Pyreneeën, waarbij
men telkens tot dezelfde conclusie kwam als Bouguer.
Toen Pratt, aartsbisschop van Calcutta, omstreeks het midden
van de vorige eeuw een zelfde soort geodetische waarnemingen
berekende, die Everest in de Himalaya had verricht, en daaruit
concludeerde, dat de invloed op de schietloodafwijking slechts 1/3
bedroeg van wat de massa van een berg zou doen veronderstellen,
kwam hij tot de conclusie, dat het teveel aan massa op het aard
oppervlak in zekere zin moest zijn gecompenseerd door een tekort
aan massa daar beneden in de aardkorst. Pratt, zowel als Airy,
toentertijd directeur van de Sterrenwacht in Greenwich, hebben
hierover een theorie opgebouwd en de theorie van Airy bleek op
den duur, toen steeds meer zwaartekrachtsmateriaal ter beschikking
kwam, het best met de fysische werkelijkheid overeen te komen.
Hij veronderstelt dat een lichtere aardkorst van een dichtheid
van ongeveer 2,67 als het ware drijft op het daaronderliggende
zwaardere taaie maar toch vloeibare magma, zodanig dat er hydro
statisch evenwicht bestaat, dus dat daar waar de aardkorst teveel
aan massa vertoont, in bergland, wortels van de aardkorst in het
magma voorkomen; daarentegen zal het tekort aan massa in de
oceanen leiden tot een meer dan normaal omhoogkomen van de
zwaardere mantelmaterie.
Niet alleen de uitkomsten van de graadmetingen maar ook die
van de zwaartekrachtsmetingen hebben steeds in deze richting
gewezen. Dit heeft geleid tot de z.g. isostatische reductiemethode
van de zwaartekrachtswaarnemingen, een in mathematische vorm
gegoten herleiding van de zwaartekracht van waarnemingspunt
tot geoïde, gegrond op een fysische realiteit. Vooral Heiskanen
heeft hiertoe de stoot gegeven en tegenwoordig worden inter
nationaal alle waarnemingen isostatisch gereduceerd.
Het zijn juist de anomalieën, afgeleid uit deze isostatisch ge
reduceerde waarnemingen, die aanleiding hebben gegeven tot uit
gebreide geofysische studies. De gebieden op aarde waar deze anoma
lieën grote waarden vertonen, dus waar blijkbaar geen isostatisch
evenwicht aanwezig is, zijn geofysisch en geologisch interessante
gebieden. Op deze manier hebben de zwaartekrachtswaarnemingen
een bijdrage geleverd tot een dieper inzicht in de even wichtsaf
wijkingen en in de structuur van de aardkorst en tevens van het
inwendige der aarde. We weten hierdoor, dat de aarde, in grote
trekken, een evenwichtsvorm heeft aangenomen en dat slechts
een beperkt aantal afwijkingen van niet al te grote uitgebreidheid
voorkomt. Dit geeft de basis tot de veronderstelling, dat dit ook