3»7
wordt meer aandacht te besteden aan de rentabiliteit van de te
besteden gelden. Het perfectionisme in de uitvoering dient te
worden verlaten. Deze conclusie meen ik te mogen trekken uit een
aantal zinsneden uit het hoofdstuk „Algemene beschouwingen",
waarvan er hier enige volgen
„Kavelinrichting kan dus niet worden gemist, doch moet niet
verder gaan dan voor een goede indeling van redelijk grote kavels
nodig is" (blz. 4)„Die gebieden in ons land met hoge produktiviteit
of die, welke zonder te hoge kosten op dit peil kunnen worden ge
bracht, zullen daarom voorzien moeten worden van een goede
infra-structuur" (blz. 4)„Enkele werken voor watertoevoer
die over het algemeen zeer kostbaar zijn zullen slechts, als experi
ment bevorderd worden" (blz. 5). Ook bij de bouw van bedrijfs
gebouwen wordt gesproken over „lagere subsidie die mede tot
vereenvoudiging van de bouw" zal leiden (blz. 5)-
T.a.v. het onderzoek leest men: „Bij voortduring wordt gewerkt
aan het onderzoek inzake het rendement van de afzonderlijke
onderdelen van het cultuurtechnische werk" (blz. 5).
Ik geloof dat niemand bezwaar kan hebben tegen deze meer
zakelijke instelling t.o.v. de uitvoering. In hoeverre deze tendentie
tot een goede besteding der gelden verwezenlijkt wordt, zal voor
de buitenstaander moeilijk te bemerken zijn. Kosten per ha voor
iedere ruilverkaveling afzonderlijk zijn tot nu toe niet bekend
gemaakt. Bovendien is het zeer moeilijk beoordelen of een ruil
verkaveling duur dan wel goedkoop is uitgevoerd, omdat voor elke
verkaveling de problemen anders liggen, terwijl ook de absolute
kosten in verband met de lonen- en prijzenpolitiek niet maatgevend
zijn. Hierdoor wordt een vergelijking van de kosten over een langere
periode lastig.
Het hoofdstuk „Bijzondere onderwerpen" is onderverdeeld in
een groot aantal paragrafen: Onderzoek, planologie, wegenbouw,
waterbouw, bouw van landbouwbedrijfsgebouwen, bedrijfsver-
groting, uitvoering, het kadastrale ruilverkavelingswerk, land
schapsverzorging, landbouwvoorlichting en onderwijs.
Ik moge hier enige opmerkingen maken over de paragraaf,
handelende over het kadastrale ruilverkavelingswerk. Hierin
wordt het een en ander gezegd over de mechanisering van de
kadastrale ruilverkavelingswerkzaamheden, over de gereedge
komen toepassing van een aantal blokken (in totaal 24.599 ha) en
over het overleg tussen en de samenwerking van cultuur-technisch
ingenieur en landmeter. In de opmerkingen t.a.v. de laatste punten,
overleg en samenwerking, meen ik wensen van het beleid te moeten
lezen. Ik ben er van overtuigd dat de leiding van de C.T.D. een
goede samenwerking tussen alle ambtenaren zeer bevorderlijk
acht voor het bereiken van goede resultaten. In het verslag worden
enkele maatregelen genoemd die tot dit doel zullen leiden, bijv.
regionale bijeenkomsten, het opnemen van de landmeter in de
voorbereidingscommissies, het beleggen van periodieke werk-