3io Het eigenlijke rekengedeelte, het telwerk dus, is ook bij de reken automaat het centrale element. Of dit nu werkt met behulp van relais dan wel met behulp van elektronenbuizen doet daarbij niet terzake. De rol van het instelbord wordt hier vervuld door de z.g. „input". Deze „input" kan op verschillende manieren zijn ingericht. Bij de ene constructie is het slechts mogelijk om gegevens in de machine te brengen met behulp van een toetsenbord; een andere constructie laat bijv. toe het inbrengen van gegevens door middel van een ponsstrook. Er zijn ook machines, w.o. de IBM-610, waarin beide mogelijkheden zijn verenigd. Het resultaatregister, hier „output" geheten, is doorgaans aanwezig in de vorm van een zeer snelle elektrische schrijfmachine, die ons de rekenresultaten op een blad papier getypt geeft. Het voordeel van een dergelijke wijze van publiceren van de rekenresultaten door de machine is, dat met de hand gemakkelijk enige toelichting bij de verzameling ge tallen kan worden bijgetypt. Daar tegenover staat, dat publikatie van de rekenresultaten in een ponsstrook gemakkelijker is voor binnenkort of later volgende verdere rekenkundige verwerking van deze resultaten. De IBM-610 verenigt ook hier beide mogelijk heden. Bij een automatische rekenmachine worden de tussenresultaten niet meer via de „output" gepubliceerd. Tussenresultaten blijven in de machine opgeslagen tot het moment, waarop ze weer voor verdere berekening nodig zijn. Dit geschiedt in de „storage", het geheugen, dat o.m. kan bestaan uit een magnetische cylinder, waarop zich metaalpoeder bevindt. Hiermede is het mogelijk getallen vast te houden op soortgelijke wijze, als geluid wordt vastgelegd op een mag- netofoonband. Daar de magnetische cylinder per seconde ongeveer honderd maal ronddraait, duurt het niet meer dan een fractie van een seconde eer daartoe dienende aftasters de gelegenheid krijgen een bepaald getal aan het geheugen te ontlenen. Bij de IBM-610 kunnen op de daar aanwezige magnetische trommel, met een diameter van 20 cm, 80 getallen van 31 cijfers worden vastgehouden, elk met een teken en een decimaalaanduiding. (Daarbij kan met behulp van een uitwendig geheugen in de vorm van een ponsstrook de capaciteit van deze machine belangrijk worden uitgebreid.) Wil men werkelijk snel rekenen, dan dient ook het hersenwerk dat men verricht bij het rekenen met een rekenmachine, te worden geautomatiseerd. Dat is geen idee van deze tijd. In 1820 reeds dacht de latere hoogleraar aan de Universiteit van Cambridge, Charles Babbage, de eerste „calculatiemachine" uit, waarin is getracht ook de rekenvoorschriften, door middel van instelling vooraf in registers, op te nemen. Deze voorloper van de moderne rekenautomaten werkte uiteraard mechanisch, doch bleek niet te voldoen. De schuld daarvan was de werktuigkunde van die tijd, die niet was opgewassen tegen de problemen die Babbage stelde. Er moesten 130 jaren verlopen eer men tot de oplossing kwam. Deze oplossing is overigens niet een mechanische oplossing

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1958 | | pagina 36