281 zeer gelijkmatige Nederland, nog schietloodafwijkingen voorkomen van bijna 4". Nu komt 5" overeen met een lineaire afstand van 150 m. Door het tegengestelde teken van de twee schietloodaf wijkingen betekent dit dus een afstand van 300 m. De relatieve fout die hier dus wordt gemaakt, is van de orde van 1 10.000. Dat deze bepalingen van een omwentelingsellipsoïde weinig zin hebben zolang met de werkelijke oorzaken van de grote afwijkingen in de verschillende bepalingen van halve lange as en afplatting geen rekening is gehouden, behoeft geen betoog. Het is trouwens helemaal de vraag of men maar steeds moet doorgaan met de bereke ning van nieuwe en naar men hoopt betere waarden voor de refe rentie-ellipsoïde, daar dit lichaam toch inderdaad geen andere betekenis heeft dan een mathematisch hulpmiddel om onderlinge ligging van punten op de geoïde te leren kennen. Een meer praktische consequentie van de aanname, dat men op een ellipsoïde meet in plaats van op een fysisch niveauvlak, is, dat men in het punt van uitgang van een landelijke driehoeksmeting, het centrale punt genoemd, de schietloodafwijking eenvoudig aan nul gelijk stelt en bovendien aan geen enkele basismeting een correctie voor het verschil tussen geoïde en ellipsoïde toekent. Het resultaat van beide omissies is, dat men land voor land ellipsoïden kiest, die alle in ligging ten opzichte van de werkelijke aarde en ten opzichte van elkaar verschillen en dat verschillende eenheden van lengte worden ingevoerd. De vraag is nu, hoe de geodeet gebruik maakt van zijn zwaarte krachtsmetingen om de ligging van ellipsoïde en geoïde ten opzichte van elkaar te bepalen. Hij moet zich daarbij begeven op het gebied van de mechanica en de potentiaaltheorie en dit zal hij, uiteraard, enigszins schuchter doen. Bij zijn graadmetingen is hij gewend waar te nemen in lengte maat, in hoekmaat en in tijdmaat; de eenheden cm, radialen en seconden zijn hem bekend en al zijn berekeningen en resultaten worden in deze eenheden uitgedrukt. Nu krijgt hij echter te maken met de versnelling van de zwaartekracht in de afgeleide dimensie cm/sec2 en met het begrip potentiaal, of wel arbeidsvermogen van plaats, en hij dient de vergelijkingen in deze dimensie te combineren met zijn oorspronkelijke waarnemingen. Laten we deze methode weer in de historie vervolgen. Reeds Newton, die in „Principia mathematica philosophiae naturalis" in 1687 zijn bekende gravitatiewet publiceerde, veronder stelde, dat volgens deze wet een homogene vloeibare massa die om een as draait, de vorm van een omwentelingsellipsoïde moet aan nemen, die aan de polen is afgeplat, terwijl de versnelling van de zwaartekracht op deze ellipsoïde zal toenemen volgens het kwadraat van de sinus van de breedte. Het is echter Clairaut, een tijdgenoot en collega van Bouguer, die in 1743 de basis heeft gelegd voor de ontwikkeling van de gravimetrische methoden in de geodesie.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1958 | | pagina 7