339
heid voor heeft. Prof. Kobold had geen tijd. Zijn speciaal rapport
kwam niet tijdig in Delft om als pre-print" gedrukt te worden,
het was er zelfs niet bij de opening van het congres. Maar een uur
voor de aanvang van de eerste zitting van Commissie III arriveerde
Prof. Kobold, twee geweldige koffers zeulend met honderden exem
plaren van zijn „Spezialbericht".
De ontwikkelingen, die zich, zij het dan uitsluitend op technisch
gebied, in de wereld van heden aan ons voordoen, zijn enorm.
Dit heeft ook zijn betekenis voor de geodeet. Men denke bijvoor
beeld aan de Zuidafrikaanse tellurometer, een elektronische af
standsmeter die het presteert afstanden van 200 m tot 50 km te
meten met een nauwkeurigheid, afgezien van een constante af
wijking van enkele em's, van enkele miljoenste delen van de gemeten
afstand (Kobold).
Ook de nieuwe rekenmachines (rekenautomaten) getuigen van de
enorme technische vooruitgang. Ir. Seifers uit München behandelde
onder andere de Zuse 11 in zijn voordracht. Men stopt de gegevens
in de machine en de coördinaten van het achterwaarts ingesneden
punt, of van de polygoonpunten, of van de gelijkvormig of affien
aangesloten punten rollen er even later uit. Het rapport van Ir.
Seifers is reeds gepubliceerd in de „Allgemeine Vermessungs-
Nachrichten" 1958, Heft 9.
Van alle de fotogrammetrie betreffende rapporten zij hier alleen
vermeld het speciale rapport van Sven G. Möller uit Stokholm
(Present State of development in Photogrammetry for large-scale
plotting), dat bij ontstentenis van de schrijver, bij de commissie
vergadering werd ingeleid door Prof. Schermerhorn. Deze trachtte,
gelijk bij vele voordrachten van fotogrammeters voor niet-foto-
grammeters, zijn toehoorders te doordringen van de bijkans niet te
geloven nauwkeurigheid die met fotogrammetrische methoden kan
worden bereikt. Veel meer geïnspireerd en daardoor ook indruk
wekkender was het laatste deel van Prof. Schermerhorns betoog,
waarin hij een vurig pleidooi hield voor de toepassing van foto
grammetrie als zijnde de meest economische methode, zowel wat
geld als wat tijd betreft bij de kadastrering van „onderontwik
kelde" gebieden. Een even vurige reactie kwam van het Hoofd
van de Zwitserse kadastrale dienst, Dr. Harry. Deze kwalificeerde
het betoog van Prof. Schermerhorn als een rooskleurige voor
stelling van de gang van zaken: van de totale hoeveelheid voor
kadastrering te verrichten arbeid zou het fotogrammetrische werk
slechts een klein deel uitmaken.
Het zeer lezenswaardige rapport van Möller eindigt met de
overweging dat „the period from the birth of a convincing idea to
the general acceptance of it must often be measured in tens of years".
Jammer, dat wegens tijdgebrek de discussie over het onderwerp
„Fotogrammetrie en kadastrering" niet verder uit de grondverf
is gekomen, want nu bleef zelfs de vraag hoe overtuigend Prof.