359 3e. grondslag voor de planologie; 4e. grondslag voor het economisch leven en de nutsbedrijven; 5e. grondslag voor de vernieuwing en bijhouding van topo grafische kaarten; 6e. grondslag voor statistiek en wetenschappelijk onderzoek. Op grond hiervan meent de schrijver, dat het kadaster vóór alles „eenvoudig" moet zijn ingericht, doch ook doelmatig en daarom alleen die zaken moet weergeven, die een zekere bestendigheid bezitten. In de volgende afdeling maken we kennis met enige kadastrale begrippen, waarvan het voornaamste is: „Flurstück" (kadastraal perceel) dat wel onderscheiden moet worden van het begrip „Grund- stück" (grondboekperceel). De omschrijving, die voor het begrip kadastraal perceel wordt gegeven (een begrensde oppervlakte, waaraan door het kadaster een afzonderlijk nummer is gegeven) is tamelijk vaag. Ook hier blijkt het niet mogelijk aan het begrip een volledige inhoud te geven zonder een nadere beschouwing van de historische achtergrond van de totstandkoming van het kadaster. Het aantal kadastrale percelen is volgens Dr. Kurandt veel te groot en hij is dan ook van oordeel dat het zoveel mogelijk beperkt moet worden. Maar evenals bij ons worstelt men ook daar te lande met het concrete (materiële) begrip perceel, dat ontstaan is in de tijd dat men nog alleen een belastingkadaster kende en de objecten verdeelde naar hun gebruik (cultuurpercelen) en zich vastklampte aan de zichtbare terreinscheidingen (bezitskadaster) En om het systeem nog meer te vertroebelen is men afgestapt van het min of meer abstracte karakter, in beginsel aan het grond boekperceel toegekend, door dit bij voorschrift ongeveer gelijk te stellen aan het kadastrale perceel, met dien verstande evenwel, dat een Grundstück meer kan omvatten dan een Flurstück (terwijl het omgekeerde niet mogelijk is). Nadat wij de beschouwing over cultuurtoestanden en schatting zijnde voor ons van minder belang stilzwijgend voorbij zijn ge gaan, komen we aan een onderwerp, dat weer meer betekenis heeft de wijze waarop de namen der eigenaren in de kadastrale boek houding terecht komen. De algemene regel is, dat als eigenaar in de kadastrale boekhouding die uit het g.b. wordt overgenomen. Krijgt het kadaster kennis van een naamswijziging buiten het g.b. om, dan wordt deze in potlood aangetekend. Maar er zijn ook eigenaren, die in het g.b. niet voorkomen (over heidsorganen, eigenaren van openbare gronden). Daaraan kent het kadaster eigenhandig naar de bestaande situatie zelf een eigenaar toe. Hieruit valt af te leiden, dat beide instituten, kadaster en g.b., een min of meer eigen, onafhankelijk bestaan leiden en er van een werkelijk samengaan nog geen sprake is. Minder dan in Nederland vormen ze een eenheid, hetgeen ook weer blijkt uit het feit, dat de wetgever uitvoerige voorschriften heeft gegeven op het punt van uitwisseling van gegevens, teneinde de inhoud van beide boek-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1958 | | pagina 33