zullen leiden. Hij meent dat een onbeperkte doorvoering van dit
systeem de kaart op den duur onbruikbaar zal maken (te kleine per
celen waarbinnen geen plaats is voor het nummer). Hij juicht het
streven van het Rijkskadaster toe, dat om aan deze wat hij noemt
ontoelaatbaarheid een einde te maken, is overgegaan tot het
invoeren van het zgn. „Zuflurstück", a.h.w. een voorlopig perceel,
waaraan ook een voorlopig nummer (Zuflurnummer) wordt ge
geven. Door dergelijke nummers toe te kennen kan men zonder van
de kaart gebruik te maken uit de registers de gehele afstamming
van een perceel nagaan.
Een ander euvel, waarmee het kadaster behept is en waartegen
Dr. Kurandt ernstige bezwaren heeft is, dat van de kadastrale
toepassing der zgn. „Teilungsentwürfe" (meetresultaten), al
vorens de openbaarmaking heeft plaats gehad. De schrijver pleit
voor de in Baden, Beieren en Oldenburg gevolgde werkwijze, waar
de metingen t.b.v. het g.b. (t.b.v. de Teilabschreibungen) eerst
kadastraal gevolg hebben, nadat ze bij een boeking in het g.b.
zijn gebruikt.
In de nu volgende afdeling wil de schrijver middelen aan de
hand doen om het aantal kadastrale percelen zoveel mogelijk te
beperken, waarbij hij onderscheid maakt tussen „Verschmelzung"
(twee of meer kadastrale percelen worden één g.b.-perceel) en
„Vereinigung" (twee of meer g.b.-percelen worden een nieuw
g.b.-perceel).
Bij de „Verschmelzung" doen zich praktisch geen moeilijkheden
voor, want deze kan ambtshalve worden uitgevoerd en moet dan
gevolgd worden door kennisgeving aan de eigenaren. N.m.m. is
deze handeling in strijd met een der principes van het g.b. stelsel:
geen verandering onafhankelijk van de wil der eigenaren.
Bij vereniging, die als een juridisch gebeuren moet worden opge
vat, ligt het iets moeilijker. In sommige landen is men er aan tege
moet gekomen door in dat geval de eigenaren te bewegen tot het
doen van een verzoek om van de noodzakelijke manipulaties inhet g.b.
geen rechten te heffen. De schrijver ziet hierin weinig heil, daar men
afhankelijk blijft van de wil der eigenaren en stelt daarom voor een
andere weg in te slaan, nl. de landmeter, die toch op het terrein
komt en met partijen kan onderhandelen en tot overeenstemming
kan komen, de bevoegdheid te geven tot het opmaken van een akte
van vereniging, welke akte dan weer ambtshalve in het g.b. wordt
ingeschreven.
Aan het slot wordt een beschouwing gegeven inzake de rol van
de kadastrale omschrijving (verwijzing) bij de werking van het
rechtsvermoeden en de fictie van de paragrafen 891 en 892 van het
Duitse Burgerlijk Wetboek.
De vraag is of de overname van de kadastrale kenmerken in het
g.b. rechtsgevolgen heeft voor het object, door die kenmerken aan
geduid en wel in het bijzonder of die kenmerken tot de inhoud van
het g.b. behoren en derhalve ook delen in de bewijskracht van dat
openbaar register.
3Ö2