28
slagen voor een urgentie volgorde voor ruilverkavelingen in Neder
land".
Het doel van het meerjarenplan is een basis te vormen voor het
toekomstige beleid inzake de uitvoering van cultuurtechnische
werken en de daarmee samenhangende activiteiten ten behoeve
van de structurele ontwikkeling van het platteland. Daartoe zijn
voor de komende 10 jaren een drietal concrete plannen opgesteld,
waarover de regering zich nog zal beraden, zodat hierover nog geen
uitspraak is gedaan. Het studiemateriaal van de Werkgroep Ruil
verkaveling bevat vele nimmer gepubliceerde gegevens omtrent
de situatie op het Nederlandse landbouwbedrijf.
Het werk, met een omvang van ca. 200 pagina's, kan worden
besteld bij het Staatsuitgeverijbedrijf, Fluwelen Burgwal te 's-Gra-
venhage. De prijs bedraagt 5.90.
Een bespreking van het rapport is in de volgende aflevering van
dit tijdschrift te verwachten.
VERSCHILLENDE ONDERWERPEN
Rapport van de stuctuurcommissie der N.L.F.
Inleiding
Op de vergadering van 14 oktober 1955 stelde het Hoofdbestuur
van de N.L.F. een commissie in met de opdarcht een onderzoek te
verrichten naar de meest gewenste toekomstige structuur van de
N.L.F. De commissie, bestaande uit de heren Prof. A. Kruidhof,
Ir. A. Scheffer, Ir. W. A. van der Werff, bracht allereerst
rapport uit omtrent de wenselijkheid van het afzonderlijk lidmaat
schap van de N.L.F. Daarna traden de heren Kruidhof en Van der
Werff uit de commissie en werd deze aangevuld met de heren
Ir. F. Harkink, Ir. F. Schuurman, Prof. ir. G. F. Witt en Ir. A. J.
Wytema. De commissie in de nieuwe samenstelling diende rapport
uit te brengen over het gehele complex van vraagstukken, dat
betrekking heeft op de wijze waarop de landmeetkundige beroepen
zijn georganiseerd.
De commissieleden kozen tot voorzitter en secretaris resp. de
leden Schuurmann en Scheffer.
De commissie vergaderde viermaal.
Probleemstelling
Teneinde tot conclusies te kunnen komen meent de commissie
allereerst de navolgende vragen te moeten beantwoorden
I. Welke groep(en) van beoefenaars der landmeetkunde dient de
commissie in haar beschouwingen te betrekken
II. Is het bestaan van de huidige verenigingen te motiveren
III. Is het bestaan van de N.L.F. in haar huidige vorm gewenst?