83
zijn behandeld. Daarom acht ik het niet nodig de hoofdstukken
op te sommen, maar bespreek ik liever enige punten.
Ik wil dan beginnen met mijn bewondering te uiten voor de
arbeid van de werkgroep. Deze groep, onderverdeeld in subcom
missies, heeft een grote hoeveelheid materiaal verzameld en ge
ordend' per gebiedseenheid. Een dergelijke eenheid is ongeveer
3000 ha groot en 750 eenheden bedekken de oppervlakte cultuur
grond van ons land, die voor het onderzoek in aanmerking komt.
De werkgroep gebruikte gegevens van min of meer recente datum
(1950-1955). Weinig nieuw materiaal is toegevoegd. Belangrijk is
dat gegevens van zeer uiteenlopende aard, maar die alle op de cul
tuurtechnische werken betrekking hebben, op overzichtelijke wijze
in tabellen en kaarten zijn gepubliceerd.
De 17 factoren, waarop de gebiedseenheden zijn onderzocht,
zijn verzameld in drie groepen: de cultuurtechnische factoren, de
maatschappelijke toestand en de behoefte aan bedrijfsvergroting.
De betekenis van de factoren behorende tot de eerste groep (o.a.
verkavelingstoestand, ontsluiting, waterbeheersing, behoeite aan
ontginning, enz.) wordt uitgedrukt in een getal, dat het verband
legt tussen de te investeren kosten voor de verbetering en de baten
die hiervan jaarlijks worden verwacht. Voor het geheel van de
cultuurtechnische verbeteringen kan het quotiënt van de verwachte
jaarlijkse baten en de totale investeringskosten (beiden per ha)
worden berekend, het z.g. investeringseffect. Het investeringseffect
varieert van ca. 0,03 tot ca. 0,3. De vaststelling van de investerings
kosten biedt op grond van praktijkgegevens weinig moeilijkheden.
De werkgroep geeft toe dat de bepaling van de te verwachten
baten moeilijk is: ,,De bedragen worden dan ook aannemelijk
gemaakt op grond van onderzoek, ervaring en intuïtie en ,,De
geldsbedragen der baten kunnen niet gehanteerd worden bij ren
dementsberekeningen of subsidievaststellingen van ruilverkave
lingen" (blz. 144).
Ook deC.C.C. acht het gedetailleerd berekenen van de netto-baten
per jaar voorshands niet uitvoerbaar (blz. 35)- investerings
effecten zijn dus geen absolute bedragen. Het is mij niet duidelijk
hoe deze uitspraken te rijmen zijn met de opmerking: „De gevolgde
werkwijze komt overeen met het nieuwe schattingssysteem dat
tegenwoordig in ruilverkavelingen wordt toegepast" (punt 4,
blz. 144). Immers, hierbij gelden deze bedragen wel voor de bepaling
van de kosten en dus indirect voor de vaststelling van het subsidie
percentage. Deze bedragen moeten dus wel de werkelijkheid bena
deren. Waarom heeft de werkgroep dan niet dezelfde werkwijze
gevolgd die bij de ruilverkaveling wordt gebruikt Of is de werk
methode bij de ruilverkaveling toch ook niet zo objectief en be
trouwbaar als men algemeen pleegt voor te stellen
De in dit verband geponeerde stelling: „De bestaande grond
waarde kan men zich ontstaan denken door van de te verwachten
(ruilverkavelings) waarde bepaalde bedragen af te trekken-op grond