85 komt. De i,5 miljoen ha is weer onderverdeeld in drie groepen van verschillende urgentie. Ook t.a.v. de urgentiebepaling ingevolge de behoefte aan De- drijfsvergroting heeft de C.C.C. haar standpunt bepaald .„Gebieden met meer dan 50-60 bedrijven van 1-10 ha per 1000 ha cultuur grond (ook hier weer het landelijk gemiddelde zullen in de toe komst wat betreft de bedrijfsgroottestructuur, vrijwel zeker een belangrijke wijziging ondergaan. Het landbouwbeleid op lange termijn dient nu in eerste aanleg gericht te zijn op structurele ver- betering van deze gebieden" (blz. 33). De mening van de C.C.C. over het opmaken van een volgorde van urgentie der uit te voeren ruilverkavelingen is de volgende: ,,De geïnventariseerde gegevens zullen niet kunnen dienen om gebied voor gebied de urgentievolgorde voor een reeks van jaren vast te leggen. Dit betekent derhalve, dat het meerjarenplan noch de gebieden afzonderlijk en met name kan aangeven die de eerst komende jaren voor uitvoering van cultuurtechnische werken in aanmerking zullen komen, noch de volgorde waarin dit za.1 ge schieden. Hierover zullen geval voor geval nadere beslissingen moeten worden genomen" (blz. 65). En men vraagt zich^nu toch wel met enige verbazing af, waarvoor dan het resultaat van de werkzaamheden van de werkgroep, vastgelegd in meer dan 120 bladzijden druks, heeft gediend. Wel, het antwoord is kortweg ge zegd ditIndien men op een gebied ruilverkaveling wil toepassen toetst men de noodzakelijkheid hiertoe op grond van de vermelde factoren. Daarna kan men dus beslissen of een ander gebied wellicht dringender behoefte aan ruilverkaveling heeft. Kon men verwachten dat geen volgorde zou worden gegeven i Op zekere gronden wel. Steeds wordt gesproken van spreiding van de activiteiten in provinciaal opzicht, d.w.z. dat de besteding der belastinggelden zoveel mogelijk aan de bewoners van alle provincies ten goede komt. De achterstand van de activiteiten in de provincies Noord-Brabant en Friesland is de laatste jaren enige malen ter sprake gebracht. Het opstellen van een urgentieprogramma voor het gehele land heeft daardoor weinig zin. Men zou dus tien urgen tieprogramma's (ik laat Zeeland buiten beschouwing) voor e provincies moeten maken. Maar ook in de provincies zelf zijn nog weer spreidingen noodzakelijk. Men kan toch immers met alleen in het Westen van Noord-Brabant verkavelen en met in het Oosten En wat te denken van een voortrekken van de Achterhoek boven de rivieren-gebieden in Gelderland Ik laat nu het werkgelegenheids aspect en de invloed van de streek-verbeteringsplannen op de urgentiebepaling nog buiten beschouwing. In elke directie van de cultuurtechnische dienst zal, wellicht in de ene meer dan in de andere, een gedeelte van het toegestane krediet moeten worden verwerkt. Men vraagt zich af of het dan nog noodzakelijk is voor ieder van p Opmerking tussen van recensent.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1959 | | pagina 43