meer dagbladen der gemeente en dat bovendien hiervan door hem schriftelijk kennis moet worden gegeven aan de eigenaren van de bij die voorschriften betrokken eigendommen en aan de hypotheek houders. Art. 72 Woningwet bepaalt, dat deze kennisgevingen bij aangetekende dienstbrief moeten geschieden. Ten onrechte staat in art. 10 lid 2 Woningwet vermeld, dat hierbij de gekozen woonplaats ook voor eigenaren moet worden aangehouden. Voor hypotheekhouders is dit uitvoerbaar, omdat de borderellen van inschrijving der hypotheken volgens art. 1231 lid 2 sub 1 Burgerlijk Wetboek, de gekozen woonplaats binnen de kring van de hypotheekbewaring moeten bevatten. Inschrijving in de kadastrale legger van de eigenaren geschiedt echter ambts halve, dus niet op verzoek van belanghebbenden, zodat hierbij van een gekozen woonplaats, onder de huidige wetgeving, geen sprake is. In zijn commentaar r) op de Woningwet kwalificeert Lietaert Peerbolte dit voorschrift dan ook als een dode letter in de wet. „Ad impossibile nemo tenetur", voegt hij hieraan toe. Aan het onmogelijke is men niet gehouden. Het is typerend dat dit, in 1931 in strijd met het wezen der kadastrale registers ingevoerde wettelijke voorschrift, sindsdien nimmer is gewijzigd. De gevolgtrekking dringt zich op, dat de planologische wetgever 2) tot op de huidige dag onvoldoende inzicht heeft getoond in het registratiesysteem van de zakelijke rechten op onroerende zaken. Achtergronden van de verplichte persoonlijke kennisgeving aan eigenaren Toen de hierboven genoemde bepaling in 1931 werd ingevoerd, luidde de motivering van de Regering 3) dat niet aan het plaatselijk inzicht mocht worden overgelaten in hoeverre een eigenaar, wiens eigendom door een speciale rooilijn wordt getroffen, gewaarschuwd zal worden. De gegeven voorschriften zijn geboden door de eisen van rechtszekerheid en recht gelijkheid, voegde de Regering er destijds nog uitdrukkelijk aan toe. Ze zijn onmisbaar om belanghebbenden in de gelegenheid te stellen, hun stem te doen horen. Deze zienswijze is dus aan te merken als een stap vooruit ten aanzien van de in aanhef genoemde gemeentelijke planologische maatregelen, waarbij belanghebbenden slechts door kennisgevingen in de dagbladen (art. 37 lid 4 Woningwet) op de hoogte worden gesteld van toekomstige inbreuken op hun eigendomsrechten. i7i 1. „De Woningwet" door Mr. L. Lietaert Peerbolte, 2e druk, 1935, P- 167. 2. In de Onteigeningswet (1851) vindt men daarentegen een zeer duidelijk begrip van de betekenis, die de kadastrale registers in het administratief recht kunnen hebben (art. 3), maar de ontwerper van deze wet was dan ook de grote staatsman Thorbecke, die het Kadaster naar waarde wist te schatten. 3. Memorie van Toelichting 1931.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1959 | | pagina 29