175 voor Volkshuisvesting en Stedebouw doet hierover op p. 128 de navolgende uitspraak „Het uitbreidingsplan houdt ontegenzeggelijk een besnoeiing van het eigendomsrecht in. Het is dan ook verklaarbaar, dat in vele gevallen de particuliere grondeigenaren de grote voordelen, welke een uitbreidingsplan voor het algemeen belang medebrengt, op zijn zachtst uitgedrukt met enige reserve beschouwen. Toch is een dergelijke eenzijdige beschouwingswijze niet steeds gerechtvaar digd" etc. Voorwaar een uitspraak uit planologische kringen, die van een realistische kijk op deze materie getuigt. Het is duidelijk, dat op planologisch gebied een afweging van belangen met betrekking tot onroerende zaken tussen Overheid en burgers moet plaats vinden. Om deze afweging zo billijk mogelijk te houden dient de Regering haar voor de openbaarheid van de voor grondeigendom ingestelde organen, in casu het Kadaster, op doel treffender wijze te gebruiken dan thans in het Ontwerp het geval is. Het lijkt er thans veel op of de Regering, op voetspoor van de lokale uitvoerende organen op planologisch gebied, de weg van de geringste weerstand heeft ingeslagen, omdat de andere weg die voor de eigenaren in een eerder stadium behoorlijke rechtswaar borgen biedt de regeling van art. 10 lid 2 Woningwet) door onvoldoende kennis van de planologische wetgever in zake de inrichting der kadastrale registers is mislukt in 1931 (zie boven). Er kunnen op dit gebied ongetwijfeld andere oplossingen worden gevonden 1), die niet remmend behoeven te werken op de plano logische procedures en die van meer nuancering ten aanzien van de elementaire begrippen over het eigendomsrecht getuigen, dan het grove middel van een algemene mededeling in zake tervisielegging in de Staatscourant, waarvan dit Ontwerp uitgaat. Oordeel van de Kamerleden In het Voorlopig Verslag van de Tweede Kamer over dit wets ontwerp, vastgesteld op 2 oktober 1957, vindt men hierover de navolgende passage: „Het aantal van degenen, die de Nederlandse Staatscourant anders dan ambtshalve tot hun dagelijkse lectuur maken, was deze leden niet bekend, doch zij schatten het niet zeer hoog". l) Enige regels verder vindt men in dit Verslag de bezwaren uit Limburg (zie boven) vrijwel letterlijk terug bij sommige leden, die uitdrukkelijk de schriftelijke persoonlijke kennisgeving bepleiten 2). x. In art. 84 lid 3 van de Ruilverkavelingswet 1954 heeft de wetgever dit gevonden door te bepalen dat de kennisgeving van de nederlegging slechts behoeft te worden gedaan aan de bekende belanghebbenden. Op het niet ontvangen van de kennisgeving kan overigens geen beroep worden gedaan. Bij Nota van Wijziging is deze bijzondere kennisgeving, die vooral van bete kenis is voor de uitwonende eigenaren, in de Ruilverkavelingswet opgenomen (zie editie Schuurman en Jordens, nr. 101, p. 84). 2. Bijl. Hand. II I957/X958. 4233, Voorlopig Verslag, p. 12, ad art. 22.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1959 | | pagina 33