177 publikatie-lapmiddelen onder de loep neemt, terwijl zij het enige instituut dat van oudsher bestemd is om de openbaarheid van de grondregistratie te bevorderen, in casu het Kadaster, eenvoudig voorbijgaat. Evenmin laat de Regering zich nader uit over die slechte ervaringen met de regeling van art. 10 lid 2 Woningwet. Dat dit artikel overigens fout geredigeerd was, is haar blijkbaar nog steeds ontgaan. Ik vrees dat de publikaties van de pioniers op kadastraal wet gevend gebied met name die van wijlen Ingenieur-Verificateur I. Boer Hzn, in zake de mogelijkheden die kadastrale registers kunnen bieden voor de rechtszekerheid van de grondeigenaren, de betrokken Minister van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid, die als eerste ondertekenaar van dit Ontwerp verantwoordelijk is, volslagen onbekend zijn geweest. Het ware te wensen, dat deze Minister op dit gebied eens in de leer was gegaan bij zijn toenmalige ambtgenoot van Justitie, Prof. mr. J. C. van Oven, die in 1956 zijn mondelinge verdediging van het in het voorafgaande reeds gememoreerde wetsontwerp „verplichtstelling notariële akte bij levering van onroerende zaken" aanving met de woorden „Wij hebben een beroemd geschrift gelezen in onze (studie) jaren, getiteld „de Ramp van Heikamp", geschreven door de heer Boer" etc. Op dit geschrift heeft Prof. Van Oven daarna zijn betoog gebouwd, waarbij hij opmerkte, dat die ramp gelukkig is uitgebleven, mede doordat Nederland over een goed notariaat beschikt met tal van waarborgen. Hij haalde daarna het voorbeeld aan van Prof. Meyers, die reeds destijds voor de koop van een huis naar de notaris ging. Zegt men notaris, dan zegt men ook Kadaster, want waar anders steunt het notariaat op voor de registratie en recherches van zake lijke rechten Niettemin vindt de Minister van Volkshuisvesting en Bouwnijver heid dit gehele klassieke systeem van grondregistratie voor de openbaarmaking van planologische maatregelen, zonder enige nadere motivering, kennelijk onbruikbaar. Tegen deze eenzijdige gedachtengang moet ik in deze publikatie ernstig verzet aantekenen. Men behoeft niet eens naar het buitenland te kijken, waar met name in West Duitsland in planologische procedures vaak het Kadaster het uitgangspunt is. De Nederlandse Ruilverkavelingswet 1954 biedt reeds een uitstekend voorbeeld van de wijze, waarop het Kadaster op administratiefrechtelijk gebied wel aan de handhaving van de rechtswaarborgen voor eigenaren dienstbaar kan worden gemaakt, om van de Onteigeningswet en andere administratieve wetten maar te zwijgen. Standpunt van de Minister van Financiën Het Ontwerp draagt mede het contraseign van de Minister van Financiën. Er mag dus worden verondersteld, dat het interdeparte- 1. Handelingen Tweede Kamer 1955/1956, p. 2609.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1959 | | pagina 35