i88
percelen. Bij het ontwerpen der slotredactie stuitte men op een
fout! In een brief van de Minister der Nederlanden te Brussel aan
het Ministerie van Buitenlandse Zaken der Nederlanden dd. 13-10-
1891 komt het volgende voor:
„De vroeger voorgestelde redactie van par. C„ art. 5 luidde aldus:
et d'une contenance de 1361H 41A 70 c.
Men had namelijk bij het ontwerpen dier redactie bemerkt dat
door gedelegeerde commissarissen vergeten was, in hunne opgaven
een in het aan Nederland af te staan grondgebied geënclaveerd
perceel op te nemen van 13,5240 ha, uitmakende met hetgeen in
de processen-verbaal der commissie wel was opgenomen het totaal
van 1361,4170 ha. Om dit in orde te brengen zoude dus, volgens
het aanvankelijk denkbeeld, de commissie op nieuw hebben moeten
worden opgeroepen. Bij nader overleg evenwel heeft men alhier
geoordeeld, dat de zaak van te luttel belang was voor zulke om
slachtige behandeling en is, ter vervanging daarvan de tegen
woordige slotredactie ontworpen, luidende:
„d'une contenance de 1361 H 41 A 70 c, y compris une parcelle
de 13 H 52 A 40 c omise dans les dits procès-verbaux"."
(13,5240 ha, afgeleid van nrs. 91 92, verminderd met het terrein
van de inmiddels daarop aangelegde spoorlijn).
Er was voor de Nederlandse Commissarissen geen aanleiding
zich te verdiepen in de kwestie of de percelen, oorspronkelijk als
nrs. 91 en 92 bekend, al of niet als een Belgische enclave in het
Nederlandse grondgebied hadden moeten zijn voorgesteld. Bij het
op stapel gezette grensverdrag van 1892 werden deze gebieden
immers toch aan Nederland toebedeeld.
Ten slotte zij nog te vermelden de aanleg van het spoorlijntje
Tilburg-Turnhout. Bij de onteigening van de gronden voor deze
aanleg komen percelen voor, die deel uitmaakten van de oorspron
kelijke percelen 19 en 20 (91 en 92), op de bijgevoegde onteigenings-
kaart in rood aangeduid, voor zover de percelen betrekking hadden
op Nederlands territoir. De doorsneden enclaves, drie in aantal,
waarvoor later door de Nederlandse spoorwegen een vergoeding
(huur) werd gegeven, waren op de kadastrale kaarten nauwkeurig
te identificeren en hadden geen betrekking op de betwiste percelen.
Het Hof zag zich voor de vraag gesteld, hetzij het tractaat van
1843, zoals dit „précis et invariable" was opgemaakt, als bindend
te verklaren, dan wel te beslissen, hetgeen geïnserreerd was (het
P.V. van 1836/1841) en door de plaatselijke autoriteiten was
ondertekend, niet door de ondertekening van het tractaat van
1843 als titel kon worden aangemerkt. In dit geval was er de
mogelijkheid van „dwaling" aanwezig en kon op het punt van de
percelen 91 en 92 het tractaat als niet bindend worden aangemerkt.
Helaas heeft dit laatste niet mogen zijn.
Op grond van artikel 90 van het tractaat van 1843 komt hierin