190 van Vicomte Vilain XIIII aan de burgemeester van Baarle- Hertog, het antwoord hierop is niet geproduceerd. Het Hof trekt de conclusie, dat de twee exemplaren van het P.V. communal in handen van de beide commissarissen (Nederlands en Belgisch) niet gelijkluidend waren op het stuk van de beide percelen en hoewel de Nederlandse regering het niet nodig oordeelt de oorzaak van de afwijking op te sporen, maar zich beroept op de status-quo, gaat het Hof hiermede niet akkoord om op een zo onzekere basis een beslissing te nemen. Het Hof tracht zich een inzicht te ver schaffen, wat de bedoeling van partijen is geweest. In het perceels gewijze plan (overeenkomstig een beslissing van de 225e zitting van de Commission-Mixte) en welk plan deel uitmaakte van de conventie van delimitatie, blijken de betwiste percelen Belgisch te zijn als een enclave in Nederlands gebied. Het argument, dat bij collationering de fout aan de aandacht van de commissie zou zijn ontgaan (of dat er niet zou zijn gecollationeerd) kan moeilijk worden aanvaard. Daar de Conventie van 1843 het resultaat is van een jarenlange arbeid, in nauw contact van de leden met beide gemeen ten en beide regeringen, waarin zijn opgenomen de aan beide gemeenten bekende tekst, waarna de Conventie door de parlementen der beide staten is aanvaard en geratificeerd en terwijl gedurende meer dan een eeuw door de Nederlandse regering niet is geprotes teerd tegen een aan België behoren der beide percelen, neemt het Hof aan, dat er geen fout is geweest. Ten aanzien van hetgeen door de Nederlandse regering als „très- subsidiaire" is aangevoerd, bestaat er een tegenspraak in de titel, zoals deze wordt gedemonstreerd door het tractaat. De vraag is of België zijn titel heeft verloren bij gebreke van uitoefening van zijn rechten. De Belgische stafkaart, bij zijn eerste publikatie in 1874, wijst de percelen aan als te zijn Belgisch. Van 1847 tot 1852 kwamen beide percelen voor in het Belgische kadaster, waarna een der percelen daaruit verdween, om redenen welke duister zijn, om ten slotte in 1890 daar weer te verschijnen. In deze periode werd geen grondbelasting geheven, als „défrichement de bruyères, hetgeen door de Nederlandse pleiter werd aangemerkt als te zijn in strijd met de Belgische Wet op de heffing van de grondbelasting. Vanaf 1866 en na 1906 door stichting van woningen op een gedeelte van perceel 91 zijn alle mutaties op grondbelastinggebied in Nederland uitgeoefend, zijn voorts geboorten, overlijden en huwelijken der bewoners van deze woningen ingeschreven in Baarle-Nassau. België stelt hiertegenover, dat deze woningen werden gebruikt door Nederlandse employés van de spoorwegen. In juli 1914 werd de zaak der grondbelasting aanhangig gemaakt door de Directeur van het kadaster te Antwerpeneerst na de eerste wereldoorlog, in december 1919, werden de stukken doorgezonden aan het Belgische Ministerie van Buitenlandse Zaken. Feitelijk was het geschil op dit moment niet meer latent. Nederland preten deerde ook rechten op grond van het in 1851 besliste proces, waar-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1959 | | pagina 48