over eerder is geschreven en waarbij de gemeente Baarle-Hertog
was betrokken. Dat bij de in 1856 plaats gevonden verkoop door de
domeinen een gedeelte van de betwiste percelen betrokken zou zijn
geweest, is aan de Belgische regering ontgaan. Dat tenslotte door
de concessie aan de spoorwegen gebleken zou zijn, dat slechts een
klein gedeelte van het betwiste gebied hierbij zou zijn betrokken
wordt door het Hof als geen afdoend argument aangevoeld voor
de uitoefening van souvereiniteitsdaden. Alle terzake aangevoerde
argumenten konden geen voet aan de grond krijgen, terwijl weer
het zwaartepunt werd verlegd naar de voorgenomen afstand aan
Nederland in 1892. Het Hof besliste dan ook: ,,La souveraineté
de la Belgique établie en 1843 sur les parcelles litigieuses ne s'est
pas éteinte".
Het arrest eindigt aldus:
Par ces motifs, La Cour, par dix voix contre quatre, dit que la
souveraineté sur les parcelles cadastrales connues de 1836 a 1843
sous les nos. 91 et 92, section A, Zondereygen, appartient au Ro-
yaume de Belgique".
Aan het arrest is toegevoegd een verklaring van het Engelse lid
van het Hof, Sir Hersch Lauterpacht, die zich uitspreekt voor
toewijzing aan Nederland en aldus eindigt:
„However, the fact that local conditions have necessitated the
normal and unchallenged exercise of Netherlands administrative
activity provides an additional reason why, in the absence of clear
provisions of a treaty, there is no necessity to disturb the existing
state of affairs and to perpetuate a geographical anomaly".
Rechter Spiropoulos (Griekenland) verklaart:
„Faced as I am with a choice between two hypotheses which lead
to opposite results with regard to the question to whom sovereignty
over the disputed plots belongs, I consider that preference ought
to be given to the hypothesis which seems to me to be the less
speculative and that, in my view, is the hypothesis of the Nether
lands. hor this reason I have hesitated to concur in the Judgment
of the Court".
In een zeer uitvoerige uiteenzetting concludeerden Rechter
Armand-Ugon (Uruguay) en Rechter Moreno Quintana (Argen
tinië) dat de betwiste percelen aan Nederland behoorden.
Aan het slot van deze weergave van het gevoerde proces, die
slechts zeer summier kon zijn door de veelheid der naar voren
gebrachte argumenten en waarbij ik mij niet ontveins, dat het
onderling verband voor een niet-ingewijde niet steeds duidelijk
zal zijn, prijs ik mij gelukkig in de gelegenheid te zijn geweest, het
gehele verloop op de voet te hebben kunnen volgen. Bijna heb ik
aan den lijve de toespitsing van het geschil kunnen ondervinden,
namelijk nadat Van den Eynde de eigendommen van de eerder
gemelde huizen had verkregen. Tijdens een door mij uitgevoerde
meting, waarbij het voor andere eigenaren noodzakelijk bleek op
het terrein de achtergrenzen van het huizencomplex van Van den
i9i