gedeelte betrekking op gedeeltelijke percelen. Ten einde deze
percelen volledig op naam te kunnen stellen is een opneming te
velde nodig (de zgn. 9a-posten). Ook het stichten, slopen en ver
anderen van de opstallen (huizen, fabrieken, enz.) der percelen
(de zgn. gb-posten) geeft vaak aanleiding tot een opmeting in het
terrein en het wijzigen van de kadastrale gegevens. Het is duidelijk
dat er enige tijd verloopt, alvorens deze metingen uitgevoerd
kunnen worden en de wijzigingen in de kaart en de registers aan
gebracht zijn. Men kan het aantal nog niet afgedane ga- en gb-
posten als een regelmatige werkvoorraad van de bijhoudingsdienst
beschouwen. Afgezien nu van deze nog niet afgedane ga- en gb-
posten zou het Kadaster aan de maatschappij de juiste gegevens
moeten kunnen verschaffen. Helaas moet men van een groot aantal
kadastrale kaarten constateren, dat zij niet voldoen aan de eisen
die er aan gesteld worden. Het overgrote deel der kaarten berust
nog op de oorspronkelijke kadastrering. Hierdoor en door de in het
verleden vaak onnauwkeurige methoden van bijwerken bezitten
deze kaarten vele gebreken. De schaal van de kaart wijkt dikwijls
aanmerkelijk van het opgegeven bedrag af, terwijl oppervlakte en
begrenzing van de percelen in vele gevallen onvoldoende nauw
keurig bekend zijn. Het gevolg is dat een ieder die met deze kaarten
werkt (en bijna steeds moet werken, omdat geen andere kaarten
beschikbaar zijn), een heel grote kans loopt verkeerde conclusies te
trekken. Het moge voor een kadastraal ingewijde duidelijk zijn dat
vele kadastrale gegevens niet juist zijn, een niet ingewijde komt het
onbegrijpelijk voor dat het Kadaster na een meer dan ioo-jang
bestaan geen betere gegevens kan verstrekken. Dit tekort aan goede
kaarten geeft de ontstellend grote achterstand aan, waarmee het
Kadaster nu al tientallen jaren te kampen heeft. Verbetering kan
alleen aangebracht worden door al deze slechte kaarten te ver
vangen door nieuwe, die berusten op een goede meetkundige
grondslag, aangesloten aan het stelsel der Rijksdriehoeksmeting.
Zien we nu in het kort wat in de afgelopen 25 jaar aan bijhouding
en vernieuwing is gedaan, dan constateren we dat tot 1941 slechts
op enkele plaatsen het vernieuwingswerk enigszins systematisch
werd aangepakt (bijv. de hermeting Amsterdam). In deze tijd
verliep het bijhoudingswerk (9a- en gb-posten, metingen voor par
ticulieren, enz. op regelmatige wijze, ondanks de personeels-
moeilijkheden die uit de crisismaatregelen van de jaren dertig
volgden. Een groot aantal mensen werd vlak voor, gedurende en
na de oorlog aan de bijhoudingsdienst onttrokken voor uitbreiding
van de Ruilverkavelingsdienst. Ook de in 1941 opgerichte Dienst
voor Buitengewoon Landmeetkundig Werk (B.L.W.) onttrok
mensen aan de bijhoudingsdienst. Deze B.L.W., die tevens als
opleidingsinstituut voor metend personeel fungeerde, heeft onder
vaak moeilijke omstandigheden veel vernieuwingswerk tot stand
gebracht. Maar om de enorme achterstand in te halen was ook dit
werk bij lange na niet voldoende. Thans is de rol van de B.L.W.,
223