wijzigingen eenvoudig door een lokale driehoeksmeting worden bepaald. De wenselijkheid van het verzekeren van de bepaalde punten is echter niet onmiddellijk voor alle punten ingezien. Alleen de punten van de eerste orde en de punten van de tweede orde die als meet station dienden, de eerste-rangspunten, werden tijdens de bepaling door het inmetselen van vastleggingsbouten beveiligd. Hoewel nog vóór 1929 een begin is gemaakt met het op deze wijze verzekeren van de overige punten, waren in genoemd jaar nog 2184 punten niet van bouten voorzien. Daar ook nog door de Bijhoudingsdienst van de Rijksdriehoeks meting niet-verzekerde punten zijn bepaald is, ondanks het ver zekeren van verschillende oudere punten in de latere jaren, hierin nu nog een achterstand van ongeveer 2200 punten. Voor de overige gebruikers van Hef" "puntenstelsel is ook de te grote dichtheid in de bebouwde kommen een bezwaar, door de veelal te geringe relatieve" nauwkeurigheid van de punten en de noodzaak al deze punten van hogere orde in de technische grond slagen te moeten opnemen. Hierdoor is dikwijls een ongewenste verwringing van deze grondslagen niet te vermijden. Bij het zoeken naar middelen om aan deze gegronde bezwaren tegemoet te komen rijst de vraag of het nu bestaande stelsel van ongeveer 5200 punten verbeterd dient te worden of dat een ge ringer aantal punten wenselijk is. Het doel van het puntenstelsel is de landmeetkundige diensten in staat te stellen hun metingen aan dit net aan te sluiten. Aangenomen dat een afstand van 7 a 8 km tussen de punten de gebruiker in dit opzicht nagenoeg voor geen problemen stelt, volgt hieruit een noodzakelijk aantal van ongeveer 800 punten. Worden hieraan nog ongeveer 200 toegevoegd voor een grotere dichtheid in de steden en een aantal buiten onze grenzen, in Duitsland en België, dan kan dus met een duizental vaste punten worden volstaan. Om deze gedachte te verwezenlijken kan vrijwel volledig uit het reeds bestaande puntenstelsel worden geput. Ons primaire net heeft in velerlei opzicht bewezen van uitstekende kwaliteit te zijn. De bereikte meetnauwkeurigheid kan nog steeds wedijveren met die van de modernste driehoeksnetten, het meten van de basis bij Stroe gaf geen aanleiding tot herberekening van het net en een driehoeksnet in het grensgebied tussen Drente en Overijssel vermocht geen onvolkomenheden, voortvloeiend uit de vereffening in drie gedeelten, aan te tonen. De bepaling van de tussenpunten is veel minder bevredigend. Terwijl het primaire net met enige zorgvuldig onderzochte 35 cm- theodolieten van Wanschaff volgens de methode van Schreiber, met het gewicht 24, is gemeten, zijn de tussenpunten met deze instrumenten, eveneens volgens de methode Schreiber, maar met het gewicht 12 bepaald. Helaas heeft men bij deze bepaling veelal genoegen genomen met drie voorwaartse richtingen, een enkele 233

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1959 | | pagina 31