238 maar het eerst moesten worden behandeld. Hermeting van gebieden waar de fotogrammetrie niet kon worden toegepast, had toen voor lopig voorrang. Al vrij gauw brak bovendien de Tweede Wereld oorlog uit, hetgeen zonder meer een uitstel betekende voor de kadastrale hermeting langs fotogrammetrische weg. Men nam wel een andere stap, die overigens niet bepaald door de proef Loosdrecht werd gedekt. Omstreeks 1940 werd besloten, dat voor daarvoor in aanmerking komende ruilverkavelingsobjecten de kaarteerbladen langs fotogrammetrische weg zouden worden gemaakt met behulp van bestaande luchtfoto's van de Topografische dienst op de schaal 1 20.000. Dat de resultaten niet altijd even fraai waren, en soms zelfs beslist onvoldoende, is achteraf gezien niet verwonderlijk. Er werd gewerkt met een achtvoudige vergroting van opnamen op vooroorlogse film en uiteraard met niet-gesignaliseerde paspunten. Na de oorlog kreeg men bij het kadaster de handen vol aan de bijhoudingswerkzaamheden, die een abnormale omvang aannamen ten gevolge van de zeer sterke economische en de daarmee gepaard gaande stedebouwkundige ontwikkeling van ons land. Daarnaast bleef de ruilverkavelingsdienst ten behoeve van ruil- en herver kaveling (Walcheren) ook ruimschoots haar mankracht eisen. Een en ander had tot gevolg dat pas na 1950 kon worden gedacht aan de instelling van een eigen fotogrammetrisch bureau. Zoals bekend, is een kadastrale hermeting niet gereed met de fotogrammetrische kaartering. In de eerste plaats is daar de ter- restrische voorbereiding voor deze kaartering, t.w. de verkenning en bepaling van paspunten en de signalisering van deze punten en van een groot aantal andere punten. Daarnaast vragen delimitatie van grenzen, een voorverkenning en eventueel ook een naverkenning hun tijd. Tenslotte blijft er nog al het werk rond de Staat 75 en de toepassing daarvan in de kadastrale legger. Hiermede moest van het begin af ernstig rekening worden ge houden, daar overneming van het luchtkaarteringswerk ten behoeve van de ruilverkavelingsdienst, hetgeen tot 1956 door derden werd verricht, een kadastraal kaarteringsinstrument ten hoogste half bezet kon houden. De rest moest dus van de hermeting komen. Inmiddels was nog de proef Beltrum gedaan. Op zichzelf bracht deze niets nieuws aan het licht; ze was slechts een bevestiging van hetgeen bij verschillende proefnemingen in het buitenland als conclusie naar voren was gekomen, nl. dat we in de fotogrammetrie te doen hebben met een normale meetmethode, die aan de te stellen nauwkeurigheidseisen in de gebieden 2 en 3 kan voldoen en uit economische overwegingen vaak de voorkeur verdient. Het belang van de proef Beltrum is wellicht geweest, dat de laatste weifelaars ten aanzien van de fotogrammetrie zijn bekeerd. Tot deze weifelaars behoorde uiteraard niet de Directie Kadaster, die toentertijd bereids bezig was de instelling van haar fotogram metrisch bureau voor te bereiden.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1959 | | pagina 36