in de akte gaat, zijn genoemd, worden deze nummers zonder meer
overgeboekt, tenminste wanneer het over gehele kadastrale per
celen gaat. En dan komt men op het hierboven gesignaleerde geval,
dat hetgeen men beoogde te verkopen niet valt onder de in de akte
gebezigde kadastrale kenmerken. De hypotheekbewaarder merkt
dit niet, hij kan slechts kadastrale percelen overboeken en het
gevolg is, dat de grens van de verkrijger niet is de kadastrale, doch
een andere, die niet bij het kadaster is geregistreerd. Dit kan de
oorzaak zijn van een toekomstig grensgeschil. In het Ned. Juristen
blad jg. 1954 blz. 802 e.v. schreef Mr. K. N. Korteweg een artikel
getiteld: „Onjuiste kadastrale aanduidingen in transportakten".
Zijn conclusie is: „Voor de beantwoording van de vraag wat ge
leverd is, is niet beslissend de kadastrale aanduiding in de over
geschreven transportakte, maar de vaststelling van hetgeen het
object was van de overeenkomst welke werd overgeschreven".
Iets soortgelijks beweerde in 1900 reeds H. C. Snethlage,
registratieontvanger, op de vergadering van de notariële vereniging
in Amsterdam: „Men zou het (kadaster) 't best kunnen vergelijken
met de registers van den Burgerlijken Stand, die ook alleen zeggen
dit is deze of die persoon, kind van dien vader of die moeder, maar
hoe die persoon verder is, dik of dun, groot of klein, daarmede
bemoeit de Burgerlijke Stand zich niet. Zoo is het kadaster alleen de
Burgerlijke Stand van de percelen. Het kadaster geeft het perceel
een naam, maar bemoeit er zich verder niet mede".
Niemand minder dan Prof. mr. M. W. F. Treub liet echter op die
vergadering een geheel ander geluid horen.
Wanneer men, zo sprak hij, meer moet letten op feitelijke toe
standen die men plaatselijk aanwezig ziet (zoals velen redeneren),
dan moet men het publiek niet op een dwaalspoor brengen door het
te dwingen in zijn akten te verwijzen naar kadastrale kenmerken.
Dan moet juist het omgekeerde gebeuren en behoort de wetgever
die de zaak goed inziet te zeggen: gij moogt in alle akten betreffende
onroerend goed niet meer verwijzen naar kadastrale kenmerken
en hierdoor schijnbaar iets anders doen dan ge hebt willen doen!
Bewuste tegenspraak in een akte invoeren is natuurlijk verkeerd.
Bovendien, weten partijen nu altijd zo precies wat zij bedoelen?
a) A verkoopt B zijn huis met tuin, zoals plaatselijk door sloten en
een heg is afgescheiden. Gaan beiden wel precies na waar de grenzen
van het verkochte lopen Zij zien op het terrein een haag tussen het
verkochte en het naburige perceel. Volkomen te goeder trouw meent
A echter, dat het midden van die haag de grens vormt. Later blijkt
dat twee stenen, een halve meter buiten de heg aan weg- en aan
achterzijde gelegen, de grens vormen. A en B geven aan de notaris
voor de koopakte verder geen details op. Deze noemt het kadastrale
nummer, zoals het op de kaart en in de legger voorkomt, in zijn
akte. A had zeker niet de bedoeling 50 cm breedte van zijn perceel
niet mede te verkopen aan B.
b) Betreft de koop een gedeelte van een perceel (zoals afgepaald is
232