De redenen waarom, volgens de toelichting, een bepaling over eenkomende met artikel 719 B.W. in het Ontwerp-B.W. geen plaats vond zijn, naar uit het voorafgaande moge blijken, m.i. weinig overtuigend. Kan het zijn dat het eigenlijke motief een ander is geweest De eerste conclusie van de Tweede Kamer op de haar voorgelegde vraagpunten luidde: „Het verdient geen aanbeveling over te gaan op een geheel ander systeem van grondboekhouding. Wel behoren verbeteringen te worden aangebracht uit hoofde van de bescher ming van rechten van derden te goeder trouw door in- of over schrijving van bepaalde gegevens, die voor ontstaan en tenietgaan van rechten van belang zijn" x). Óns negatieve stelsel is dus in het Ontwerp-B.W. behouden, maar er is naar gestreefd de positie van derden te goeder trouw te versterken. De verkrijger van een registergoed is genoopt de registers te raadplegen. Dit wordt gestimuleerd door de bepaling dat een beroep op goede trouw niet wordt toegelaten, wanneer men onbekend is met feiten die bij raadpleging van de registers zouden zijn gekend (artikel 3.1.2.6). Het complement van dit artikel vormt het volgende, hetwelk bepaalt dat niemand een feit dat hij in de registers had kunnen doen inschrijven, maar dat niet ingeschreven is, kan tegenwerpen aan derden die daarvan onkundig zijn en die dit feit ook niet uit andere bij de wet ingestelde openbare registers of uit wettelijk voorge schreven openbare bekendmakingen hadden kunnen kennen. Daar komen dan nog enige bepalingen bij, die ik, ten einde niet al te uitvoerig te worden, hier met stilzwijgen voorbij ga, maar het resultaat van het geheel is, zoals de toelichting zegt: „De be scherming die het in het ontwerp gekozen stelsel aan derden biedt, is dus practisch gesproken niet zoveel minder dan die in een positief stelsel; alleen moeten de belanghebbenden het nodige onderzoek in de registers instellen en kunnen zij niet zonder meer afgaan op de juistheid van de laatste inschrijving" 2). Hoe is het nu in een positief stelsel met de verjaring Zij is daar van geringe betekeniszonder boeking treedt zi] niet in 3)Hoe kan het ook anders? Immers, kenmerk van een positief stelsel is, dat ieder die is ingeschreven vermoed wordt eigenaar te zijn en dat tegenover iedere derde de inschrijving als absoluut juist geldt. Staat een goed als onbelast te boek, dan krijgt een derde die de eigendom verwerft het in vrije eigendom, ook al zou het met een zakelijk recht bezwaard zijn 4). In een dergelijk stelsel is voor ver krijging door verjaring slechts weinig plaats. 273 Zitting 1953-1954 2846, nr. 33; wetgevingsbijlagen N.J.B. en W.P.N.R., nr. 607, blaz. 167. 2) Blz. 177. 3) Asser-Scholten, blz. 206; Asser-Beekhuis, blz. 230-231; Pitlo, Praeadvies Broederschap der Notarissen, 1953, blz. 279-280, 291 en 297. 4) Asser-Scholten, blz. 204; Asser-Beekhuis, blz. 229; Suijling, V, nr. 270; Pitlo, Praeadvies, blz. 278.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1959 | | pagina 71