E. N. BLINK,
Optische afstandmeting
Wanneer we afzien van de metingen in groter verband, waarbij
de theodoliet een hoofdrol speelt, is bij het Nederlandse kadaster
bijna nooit anders gemeten dan met meetbanden, en al is de meet-
veer van nu wel iets handiger dan de ketting van vorige eeuwen,
enig principieel verschil is er niet. Toch is de methode van de op
tische afstandmeting, die de meetband voor een groot deel kan
vervangen, bepaald geen uitvinding van de laatste tijd.
Wanneer men een verrekijker richt op een voorwerp van bekende
lengte, vormt zich in het brandvlak van het objectief een beeld,
waarvan de lengte omgekeerd evenredig is met de afstand tot het
voorwerp. Reeds in de 17e eeuw kwam men op de gedachte in dit
brandvlak enige evenwijdige draden te spannen. Men behulp van
deze draden kon men dan de afmetingen van het beeld schatten
en zo de afstand tot het voorwerp berekenen. In de 18e eeuw werd
reeds de methode toegepast waarbij twee evenwijdige afstands
draden in het brandvlak van het objectief werden gespannen.
Richt men dan de kijker op een baak met schaalverdeling dan kan
men de schijnbare afstand tussen de draden op de baak aflezen en
hieruit de afstand tot de baak berekenen.
De zo ontstane dradenafstandmeter is langzamerhand verbeterd
en de ontwikkeling ervan bereikte een hoogtepunt, toen omstreeks
1900 door Hammer en Fennel de eerste zelfreducerende tachy-
meter werd geconstrueerd. Bij dit instrument ziet men in het ge
zichtsveld van de kijker drie lijnen en men kan daarmee op een
baak met centimeterverdeling direct de horizontale afstand en het
hoogteverschil aflezen. Deze instrumenten hebben vooral voor het
maken van topografische kaarten veel toepassing gevonden, maar
ze zijn voor een deel achterhaald door de ontwikkeling van de foto-
grammetrie. Met behulp van luchtfoto's kan men het werk, waar
voor ze geschikt zijn, gewoonlijk sneller en goedkoper uitvoeren.
De nauwkeurigheid is voor gebruik bij het kadaster niet groot
genoeg.
De meer verfijnde methode van de dubbelbeeldafstandmeting
is niet zo oud. De eerste metingen hiermee zijn omstreeks 1890
gedaan, terwijl de uitvinding omstreeks 1925 door Bosshardt
van de zelfreducerende dubbelbeeldtachymeter hier voorlopig
het eindpunt van de ontwikkeling betekende. Principiële verbete
ringen zijn na die tijd niet meer aangebracht. De werking van deze
tachymeters berust hierop dat voor het objectief van de kijker een
prisma wordt aangebracht, waardoor een deel van het gezichts
veld iets wordt verschoven. Bij het instrument behoort een baak
met een schaalverdeling en een indexstreep. Richt men de kijker
nu zo op de baak dat men de index niet, maar de schaalverdeling
282
Landmeter van het kadaster te Maastricht: