284 het Tijdschrift voor K. en L. van 1927. Hij besloot zijn artikel met de woorden„Zeker is dat deze methode de belangstelling van de kadasterambtenaren in de toekomst zal houden". In tegenstelling met deze verwachting is die belangstelling weer spoedig verminderd. Nu was de dieperinkbaak, hoe vernuftig ook geconstrueerd, toch niet het praktische hulpmiddel dat de uitvinder er mee bedoelde. Het meten van afstanden was op deze wijze wel voldoende nauwkeurig, maar zeer vermoeiend en tijdrovend, en is het stadium van de proefnemingen niet teboven gekomen. In de vergadering van de Vereniging voor K. en L. in 1928 gaf Heines weer blijk van zijn grote belangstelling voor deze zaak door het houden van een voordracht over „de voerstraalmethode en de optische afstandmeting in Zwitserland". De door Bosshardt ont worpen dubbelbeeldtachymeter was toen sedert kort in gebruik en werd aangeprezen als het instrument, dat alle voordelen in zich verenigt. De voordracht besloot met de woorden: „Belangwekkend zou zeker zijn een toepassing in Nederland van de volledige nauw- keurigheidstachymetriezonder zulk een proefneming valt een volledige conclusie voor ons land niet te trekken. Ik zie zulk een proefneming nog wel eens komen". De heer Heines zal wel niet vermoed hebben dat pas in 1957 door het kadaster een tachymeter zou worden aangeschaft van ongeveer hetzelfde type als het door Bosshardt ontworpen instrument, met het doel de volledige nauwkeurigheidstachymetrie toe te passen. De vraag rijst onmiddellijk waarom er in die dertig jaar zo weinig op dit gebied is gebeurd. Er zijn hiervoor vele oorzaken aan te wijzen. In de eerste plaats is het terrein in Nederland meestal bijzonder vlak, waardoor het meten met meetbanden hier weinig moeilijkheden ondervindt en de drang naar andere methoden niet groot is. Een ander bezwaar was de hoge prijs van het instrumen tarium. De bezuinigingsacties vóór en de lege schatkist na de oorlog waren niet bevorderlijk voor de aanschaffing van dure instrumenten. Pas in de laatste jaren is ook bij het kadaster het inzicht algemeen geworden dat dure instrumenten meestal hun geld wel opbrengen. Een zeer ongunstige omstandigheid voor de tachymetrie was ook het feit dat het Nederlandse kadaster zich in hoofdzaak bezighield met de bijhouding, terwijl hermeting en ruilverkaveling op be trekkelijk kleine schaal werden beoefend. En juist bij de bijhouding is de tachymetrie zelden goed te gebruiken. In de verslagen van de omstreeks 1927 uitgevoerde polygoon metingen met optische afstandmeting vinden we steeds vermeld dat de weersomstandigheden toevallig ongunstig waren. Dit zal wel niet toevallig geweest zijn, waarschijnlijk werden de waarnemers hier met het Nederlandse klimaat geconfronteerd, dat een aantal voor optische afstandmeting ongunstige verschijnselen, zoals regen, mist, duisternis, harde wind en felle zonneschijn in ruime mate kan brengen. In elk geval staat het vast dat er een vrij groot aantal

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1959 | | pagina 82