nalen Austauschverkehr zur Begriffsklarung von grossem Nutzen
sein".
Dr. Zölly stierf in 1950. Prof. Bachmann verzocht daarop de
Service Topographique Fédéral te Bern, waaraan ook Dr. Zölly
verbonden was geweest, een nieuwe deskundige aan te wijzen.
Men noemde de heer Charles, wat door Prof. Bachmann aanvaard
werd (brief van 2 februari 1951). Deze opflikkering van activiteit
is de laatste brief uit het dossier. Van het eigenlijke werk is dus niets
terecht gekomen. Het contact met de A.I.G. (uitgeefster van de
B.G.I., zie punt 3 van het Rapport Final) kwam niet tot stand.
Bovendien werd door het Comité Permanent in 1951, na een
„rapport fort détaillé" van René Danger besloten, het aantal
commissies terug te brengen van 10 op 6 (Compte-Rendu des
Activités de la F.I.G., 1951-55, blz. 221). Er blijkt uit niets dat
het werk van Commissie X door een andere commissie, in casu
Commissie I, is overgenomen. Dit wordt gesuggereerd door Gerardy
in zijn artikel „Zum Aufbau eines Generalkatalogs des geodatischen
Schrifttums" (A.V.N., 1954, Ni. 4, blz. 102). Hij noemt Commissie
I„Technisches Wörterbuch, Bibliographie u.s.w.". De officiële
naam van commissie I is echter „Dictionnaire technique", zonder
Bibliographie. Wel is Dr. Gigas, die we reeds noemden als ge
ïnteresseerd in dit onderwerp, lid van Commissie I en hierin zou dus
een waarborg kunnen liggen voor het voortzetten van het werk van
Commissie X door Commissie I. Ir. Harkink deelde mij in een
brief van 17 februari 1959 echter mee, dat zolang hij bemoeienis
met Commissie I had gehad, het onderwerp Bibliographie nimmer
ter sprake was gekomen. Wij moeten dus aannemen dat sedert de
dood van Dr. Zölly de F.I.G. op dit gebied geen activiteit meer
heeft ontplooid. Het is echter niet juist dat „the finance and effort
involved would not be justified by the limited use to which it
would be put", zoals ik uit een brief van het R.I.C.S. citeerde,
daarvoor wordt er in verschillende landen op het gebied der geo
detische documentatie te hard gewerkt. Dit werk is alleen niet
gecoördineerd en dus te veel versnipperd. Er wordt veel dubbel werk
verricht en de resultaten komen aan een te kleine groep gebruikers
ten goede. Vermijding van dubbel werk maakt het mogelijk met
dezelfde energie vollediger en uitgebreider resultaten te bereiken.
Uitbreiding van de kring der gebruikers maakt het nut groter. Het
praktisch effect van een bibliogratie lijkt mij een functie van het
produkt van omvang en actieradius.
De vermijding van dubbel werk heeft twee aspecten. Het eerste
is dat van de wetenschappelijke werker, die er belang bij heeft te
weten of in het veld van zijn onderzoek reeds door anderen resul
taten zijn bereikt en geboekstaafd. Het tweede is dat van de biblio
grafieën zelf. Het is ongewenst, dat men onwetend van eikaars
activiteit op verschillende plaatsen, overzichten maakt van dezelfde
litteratuur, boeken of tijdschriftartikelen. Het eerste aspect is zelfs
de bestaansgrond van alle bibliografieën. „Es ist eine in ihren be-
327