rekend naar bunders en percelen, voor ieder kanton afzonderlijk
door de Staatsraad-administrateur werd bepaald, daarbij in het
oog houdend ,,de meerdere of mindere zwarigheden welke het
grondgebied voor de meting aanbiedt". Voor de ingenieur-verifi
cateur werd dit vastgesteld op 15 cent per bunder en 3,5 cent
per perceel en dan uit te betalen in gedeelten, afhankelijk van het
gereedkomen van het werk, waarvan vooraf het aantal bunders
en percelen niet vaststond! (Gericke febr. 1826).
Het jaar 1897 gaf een concrete verbetering in de beloning te
zien, toen namelijk een bedrag van f 28.000 beschikbaar werd ge
steld ter verdeling over 169 landmeters! De gemiddelde beloning
bij 38 dienstjaren bedroeg f 2800 tot f 3000, bij 27 dienstjaren van
f 2500 tot f 2800.
In meer dan een artikel van K. en L. werd geijverd voor een
meer wetenschappelijke vorming, waarbij als voornaamste voor
vechter moet worden genoemd de landmeter Hoffmann. Doch
blijkens diens artikelen was op het instellen van de functie van
landmeetkundig-ingenieur vooralsnog weinig uitzicht. Hij schreef
namelijk in 1891: ,,De fiscus is wars van wetenschap" en verder
vergoelijkend: „maar dit kan haar niet ten kwade worden geduid".
Een commissie uit de „Vereniging van burgelijke ingenieurs"
(de latere civiel-ingenieurs) kwam in 1895 met haar conclusie: geen
instelling van een studie voor landmeetkundig-ingenieur, omdat
de landmeters, in tegenstelling tot wat in het buitenland wordt
aangetroffen, slechts in Staatsdienst een betrekking hebben. Deze
commissie zegt o.a.De Staat behoort dus voor te gaan met het
creëren der betrekking, of, waar deze reeds bestaat, met het vast
stellen van de eisen van benoembaarheid.
Het resultaat van het voortdurend aandringen op een meer
wetenschappelijke vorming naast de eigenlijke vakopleiding was,
dat de adspirant-landmeter, die als zodanig was aangesteld na een
afgelegd vergelijkend examen, in de gelegenheid werd gesteld ge
durende een jaar de colleges aan de T.H. te volgen voor enkele
vakken. Gedurende mijn eigen adspirantentijd omvatte de cursus
1917/18 de colleges Landmeten en Waterpassen, Geodesie, Bij
zondere onderwerpen (Kleinste kwadraten) en Practicum, door
Prof. Heuvelink gegeven aan de a.s. civiel- en mijningenieurs en
waarbij werd verondersteld, dat de adspiranten door zelfstudie
het ontbrekende zouden aanvullen.
Inmiddels was bij K.B. van 16 september 1918 (Stbl. 548) het
instellen van een 3-jarige cursus aan de Landbouwhogeschool te
Wageningen vastgelegd: het K.B. van 23-10-1918 regelde de
benoembaarheid tot en de opleiding voor adspirant-landmeter
van het kadaster. Aan de cursus te Wageningen ging een praktijk-
tijd van 10 maanden vooraf, voor het jaar 1919 beperkt tot 6
maanden. In feite was dit een opleiding voor landmeter van het
kadaster, en het aantal deelnemers(-sters) was afhankelijk van de
338