365
Het zal duidelijk zijn, dat het in het bestek van dit verslag niet
doenlijk is op alle gehouden voordrachten uitvoerig in te gaan.
Getracht zal worden uit enige voordrachten een greep, hopelijk
een goede, te doen.
In de eerste, door Prof. Schwidefsky gehouden, voordracht
werd er in het bijzonder de aandacht op gevestigd, dat het niet
strikt noodzakelijk is en vaak zelfs ongewenst luchtfoto's voor
kaarteringsdoeleinden te maken bij volle zon. Uit vele voorbeelden
bleek, dat in foto's die bij bedekte lucht waren gemaakt belangrijk
meer details, vooral in schaduwpartijen, waren te onderscheiden
dan in foto s van het zelfde object bij wolkenloze hemel gemaakt.
Dit zou belangrijke perspectieven kunnen openen voor de op
neming van meer bebouwde gebieden. Opneming bij volle zon
brengt immers het euvel met zich, dat in de schaduw van gebouwen
meestal weinig of niets meer is te onderscheiden. Over de ver
meerdering van het aantal dagen waarop luchtfoto's voor kaarte
ringsdoeleinden kunnen worden gemaakt moet men zich geen over
dreven voorstelling maken. Het wachten op de gewenste bewolking
bij rustig weer duurt doorgaans langer dan het wachten op geschikt
zonnig weer.
Behandeld is verder de extinctie in de atmosfeer. Hieronder
wordt verstaan de afzwakking van het door de atmosfeer gaande
zonlicht tengevolge van verstrooiing en absorptie door de aerosol
(rook, stof, nevel regendroppels e.d.). De grootte van de in de
atmosfeer zwevende deeltjes varieert sterk. De diameter van een
rookdeeltje is bijv. 0,001 fx, die van een regendroppel kan wel
4000 jx bedragen. Speciaal de grote deeltjes, die een niet selectieve
strooiing veroorzaken, begrenzen in principe de mogelijkheden van
de infraroodfotografie, die men immers doorgaans juist zou willen
toepassen als het zicht door die grotere deeltjes wordt belemmerd.
De albedo van het aardoppervlak bepaalt mede het resultaat
van een luchtfotografie. De albedo voor bosterrein is gemiddeld 7%.
Die voor een pas gevallen sneeuwkleed bedraagt ruim 85%. Het
moet van veel belang worden geacht, dat de albedo van bepaalde
terreinsoorten (weiland, bouwland, e.d.) ongeveer bekend is indien
ten behoeve van de fotogrammetiie van signalen wordt gebruik
gemaakt.
Theoretische beschouwingen over het fotografisch proces werden
gegeven door Prof. Frieser uit München, die eveneens sprak over
enkele bijzondere voorwaarden waaraan luchtfoto's moeten
voldoen (dit in verband met korrel, lichthof e.d.). Van veel belang
is, dat is gebleken, dat in vele gevallen een verbetering van de
weergave van details kan worden verkregen door bij de ontwikke
ling van de luchtfoto's het maskeerprocédé toe te passen. Van een
negatief wordt een onscherpe afdruk op film gemaakt. Deze afdruk
wordt op het oorspronkelijke negatief gelegd en daarmee gelijk
tijdig afgedrukt en werkt zo als een masker dat de zwarting in de
verschillende delen van de luchtfoto beïnvloedt. Het zelfde effect